Hoofdstuk 9

Peter van Opperdoes bleef staan op de brug over de Brouwersgracht en keek over het water in de richting van de Marnixstraat. Slierten dikke mist rolden, net als gisteravond, langzaam de binnenstad in. Het leek een voorbode van nog meer naderend onheil, alsof de dood zich in de donkere nevel had verscholen, om van daaruit meedogenloos toe te slaan.

De oude rechercheur voelde hoe de koude, donkere sluiers hem omhulden en de stad langzaam tot zwijgen brachten. Langzaam trok hij de kraag van zijn warme montycoat omhoog. Even was het, net als de vorige avond bij het Stenen Hoofd, of hij helemaal alleen was.

Eenzelfde innerlijke rust als gisteren kwam over hem. De koude mist ging door merg en been, maar Van Opperdoes voelde zich of hij hier uren zou kunnen staan, ondanks die kou, ondanks zijn vermoeidheid. De wereld om hem heen was er even niet meer. Zou het einde zo voelen? Een simpele stap voorwaarts die je in een heel andere wereld bracht? Was het maar zo, dacht de oude rechercheur. Was het maar zo simpel en vredig.

Het was stil en eenzaam om hem heen, maar nog nooit had hij zijn overleden vrouw zo dicht bij zich gevoeld als nu. Alsof ze hand in hand op de brug stonden, of arm in arm.

==

Toen Van Opperdoes weer bewoog, had hij geen idee hoelang hij op de brug had gestaan. Hij glimlachte en liep naar zijn huis. Binnen sloot hij de gordijnen, na een laatste blik op de gracht. Hij schoof zijn favoriete stoel iets dichter naar de kachel, die behaaglijk loeide, en zette zijn geluidsinstallatie aan.

Hij zocht een cd uit een stapeltje dat op de kast naast de versterker stond. Door de kamer stonden diverse boxen, en zelfs aan het plafond had Van Opperdoes luidsprekers opgehangen. Muziek was eigenlijk zijn enige hobby, maar hij genoot er volop van.

Onlangs had Jacob nog een cd van Frank Sinatra voor hem meegenomen, met een oude radio-cd-speler, die nu op de recherchekamer stond.

De cd schoof traag in de speler, en de stem van een van de oude crooners klonk zacht door de kamer: ‘Everybody loves somebody sometimes.’

Hij liet zich in de comfortabele stoel zakken en genoot van de omfloerst romantische stem van Dean Martin. Zijn vrouw vond deze muziek prachtig. Maar niet te veel en te vaak, zei ze er dan snel achteraan.

Gek genoeg hield hij zich daar nog steeds aan, ondanks het feit dat hij nu alleen was. Hij leunde achterover en sloot zijn ogen. De tijd op de brug had hem goedgedaan, maar nu liet hij de vermoeidheid toe, die zijn lichaam en geest overnam. Het gevoel dat zijn vrouw toch nog zo dicht bij hem was, had hem genoeg warmte gegeven en hem gerustgesteld – of hij het zich nou inbeeldde of niet. Na vijf minuten viel hij in een weldadige slaap, met een zachte glimlach op zijn gezicht.

==

Toen hij wakker werd, krakend opstond uit zijn stoel en de gordijnen een stukje openschoof, was de wereld nog kleiner geworden dan toen hij op de brug stond. Hij kon de geparkeerde auto’s voor de deur amper zien. Hij schoof de gordijnen weer dicht. Zo midden in de nacht voelde het goed om die wereld nog even buiten te sluiten. Hij bleef staan, het gordijn in zijn handen, en probeerde zich te herinneren wat hij had gedroomd.

De auto op de Westerdoksdijk, daar had hij over gedroomd.

En hij was terug op het Stenen Hoofd, waarvandaan hij naar de verlichte flat van mevrouw Van Lier keek. De auto en de flat, daar had hij over gedroomd. Hij fronste nadenkend en liet zich terug in zijn stoel zakken. Niets gebeurde ooit zonder reden, zelfs niet in je dromen, wist hij. Waarom droomde hij hierover? Had hij iets over het hoofd gezien?

Zijn vrouw had al eerder zijn aandacht op de auto gevestigd: ‘Weet je trouwens al iets over die auto?’ Dat was letterlijk wat ze gevraagd had – en dat vroeg ze precies op het moment dat het lichaam van mevrouw Van Lier uit het water werd gehaald.

Vreemd, vond Van Opperdoes, want de ontdekking van dat derde lijk was op dat moment natuurlijk belangrijker dan die auto. En toch vroeg zijn vrouw naar die auto.

Dat deed ze niet voor niets.

De oude rechercheur dacht na. Die auto... wat kon hij daar nou nog meer mee? Het spoor liep vooralsnog dood, in ieder geval kwamen ze nu niet veel verder. De wagen was gehuurd door een man met een vals rijbewijs, wiens foto zo algemeen was dat het dagen zou duren voordat ze de foto vergeleken hadden met de politieregisters. Misschien moesten ze wat meer met die foto, bedacht hij.

Van Opperdoes liep naar zijn slaapkamer, waar zijn bed keurig opgemaakt klaarstond. Vanaf het kaptafeltje, dat nog steeds in de slaapkamer stond, keek zijn vrouw hem in een fotolijstje glimlachend aan.

Even later viel hij in een diepe, droomloze slaap.

==

Toen Jacob de volgende ochtend de recherchekamer betrad, zag hij tot zijn verwondering zijn collega al voor het raam staan, met een kop dampende koffie in de hand. Van Opperdoes wees energiek naar zijn bureau.

‘Daar staat hete thee voor je. Net gezet. Ik zag je aan komen lopen.’

‘Had je geen zin om even uit te slapen?’

‘Ik heb geslapen als de spreekwoordelijke roos. Helemaal uitgerust!’ Van Opperdoes wees naar het witte bord aan de muur. ‘Ik heb zelfs in mijn slaap nog huiswerk gemaakt. Ik moet toegeven, het is eigenlijk best een handig ding, dat witte bord.’

Nieuwsgierig draaide Jacob zich om. Op het bord stond, onder elkaar in pietepeuterig net handschrift, een aantal vragen. Jacob deed een stapje dichterbij en las ze hardop voor. Erboven stond ‘Onderzoeksvragen’.

==

Waar woont Willem van Kampen (kofferbak)?

Wie is de man op het rijbewijs die de auto heeft gehuurd?

Wat staat er op het stikje uit de kleding van Willem van Kampen?

Waarom is Hempie (Stenen Hoofd) doodgeschoten?

En mevrouw Van Lier?

En Willem van Kampen?

Door wie zijn ze vermoord?

==

Jacob hield zijn hoofd schuin en liet de vragen even door zijn hoofd dwalen. ‘Ja, veel meer kan ik er ook niet van maken. Dat zijn precies de goede vragen, daar kunnen we wel even mee door. Er zijn nog wel duizend andere vragen, maar dit zijn de zeven belangrijkste om verder mee te komen in het onderzoek. Vooral vraag zes en zeven.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Hopelijk krijgen we daar het antwoord op als we de vragen één tot en met vijf eerst beantwoorden.’

Jacob tikte tegen het bord. ‘Stikje is trouwens met een c. Het is namelijk Engels. Een stick.’

Van Opperdoes keek hem licht geamuseerd aan. ‘Je begrijpt toch wat er staat?’

‘Dat wel, ja.’

‘Nou dan.’

Jacob schonk zichzelf een kop thee in en ging op de rand van zijn bureau zitten. ‘Vraag vijf kan ik trouwens wel beantwoorden. Ze is vermoord omdat ze de moordenaar op het Stenen Hoofd gezien heeft.’

Het duurde heel even voordat Van Opperdoes aarzelend antwoordde. ‘Daar hebben we het over gehad, ik weet het. Maar ik heb hem er toch maar bij gezet. Het is aannemelijk, misschien zelfs logisch, dat de moordenaar van Hempie ook haar heeft vermoord. Maar ja, straks zit het allemaal heel anders in elkaar dan wij denken.’

‘Hoe groot is die kans?’

Van Opperdoes maakte een weifelend gebaar. ‘Niet groot, dat geef ik toe. Maar je mag nooit iets uitsluiten.’

De oude rechercheur liet zich in zijn stoel zakken, opende de onderste lade van zijn bureau en zette zijn voeten op de rand. Hij maakte een breed gebaar in de richting van de vragen. ‘Waar wil je mee beginnen?’

‘Met datgene wat het snelst resultaat kan opleveren.’

Van Opperdoes wierp een blik op het bord. ‘Lijkt me een uiterst logische denkwijze. Maar welke is dat?’

Jacob maakte een weifelend gebaar. ‘Van Willem van Kampen hebben we geen adres, zelfs geen huissleutel.’

Van Opperdoes knikte instemmend. ‘Klopt.’

‘En we hebben van degene die de auto gehuurd heeft wel een foto, maar geen naam,’ vervolgde Jacob. ‘Dus kies maar waar we mee beginnen. Uitzoeken wie er op de foto staat, of uitzoeken waar Willem van Kampen woont.’

Van Opperdoes zuchtte. ‘Dat wordt een hele klus. Maar het is wel belangrijk, dus ik wil weten waar Willem van Kampen woont.’

‘Mooi gezegd: wie weet waar Willem woont...’

De oude rechercheur keek hem lachend aan. ‘Dat was niet zo bedoeld.’

‘Maar het blijft grappig. Het klopt trouwens dat het een hele klus is. We kunnen moeilijk alle deuren in Amsterdam aflopen. Trouwens, wie zegt dat hij in Amsterdam woonde? Voor hetzelfde geld woonde hij in Utrecht of Den Haag of weet ik veel waar...’

Een peinzende trek gleed over het gezicht van de oude rechercheur. ‘Laat me je een verhaal vertellen.’

Hij leunde ontspannen achterover en schonk zichzelf een nieuwe kop koffie in.

‘Er was eens een echte Amsterdamse jongen. Hart op de tong, lekker ruw, je kent ze wel. Opgegroeid in de binnenstad, op het slechte pad geraakt, en uiteindelijk uitgegroeid tot een grote crimineel. Van kwaad tot erger. Er werd uiteindelijk, jaren later, door allerlei instanties... de Amsterdamse politie, Nationale Recherche, noem maar op... op hem gejaagd. Het was een grote vis, zeiden ze allemaal. Hij werd verantwoordelijk gehouden voor... och...’ Van Opperdoes maakte een achteloos gebaar ‘... wel vijf of zes moorden. Handel in verdovende middelen, witwassen, noem maar op. Sommige mensen noemden hem een van de grootste leiders van de Amsterdamse onderwereld. Maar niemand kon hem vinden. Wat ze ook deden, waar ze ook zochten, ze hadden geen idee waar hij was. Er werd een beloning uitgeloofd, er kwamen veel verschillende tips binnen. Van burgers, maar ook uit de onderwereld. Hij zou in Thailand zitten, hij zou in Zuid-Afrika zitten, hij woonde in Colombia, of op een eiland voor de kust van Zuid-Amerika.’

Van Opperdoes pauzeerde even, roerde in zijn koffie en nam een slok voordat hij zijn verhaal vervolgde.

‘Er werd heel lang en intensief samengewerkt met allerlei buitenlandse instanties, en op verschillende plekken in het buitenland werden huiszoekingen verricht. En wat denk je?’

‘Ze vonden hem niet.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Ze vonden hem wel. En waar denk je dat ze hem vonden?’

Jacob haalde zijn schouders op. ‘Geen idee.’

De pretoogjes van Van Opperdoes glinsterden. ‘Doe eens een gok.’

Jacob keek naar het plafond en dacht diep na. ‘Als ik nou een grote crimineel was... wat zou ik dan doen? Had hij geld?’

Van Opperdoes maakte een breed armgebaar. ‘Ach, zoveel geld... hij zou het niet op kunnen maken, zelfs al zou hij willen.’

Jacob grijnsde. ‘Dat maakt het allemaal wel heel aantrekkelijk. Ik zou ergens een mooi warm land uitkiezen, met witte stranden en mooie vrouwen. En dan met name een land dat geen uitleveringsverdrag heeft met Nederland. Brazilië of zo?’

Van Opperdoes priemde met zijn vinger naar Jacob. ‘Precies! Heel goed. Dat moet je hebben. En er zijn genoeg van die landen in en rond Zuid-Amerika, die nooit uitleveren, toch? Vooral als je veel geld hebt.’

‘Natuurlijk.’

Van Opperdoes knikte tevreden. ‘Dus waar denk je dat ze hem vonden?’

‘Dat kan overal zijn. Brazilië noemde ik al. Peru heeft geen uitleveringsverdrag, dat weet ik, want daar zit die Joran van der Sloot. Maar of je daar als grote crimineel met veel geld gaat zitten? Laat ik het dan maar op Brazilië houden... of misschien Thailand? Daar zat Mieremet ook, ook zo’n grote jongen. Als je genoeg geld hebt, levert niemand je uit in dat soort landen...’

Van Opperdoes bromde. ‘Mieremet heeft het niet veel geholpen. Zelfs in Thailand vonden zijn tegenstanders hem. Hij is daar geliquideerd. Maar in ieder geval... beide landen kan ik niet goed rekenen als antwoord op mijn vraag.’

‘Vertel het me dan maar, want ik kan nog wel vijftig landen opnoemen waar hij kon zitten.’

Weer twinkelden de pretlichtjes in de ogen van Van Opperdoes. ‘Hij werd hier in Amsterdam opgepakt. Midden in de Jordaan, waar hij opgegroeid is. Hij zat verscholen op een etage, drie-hoog-achter. Verscheen sporadisch op straat, en dan alleen nog in vermommingen.

Waarmee ik alleen maar wil zeggen: het was een echte Amsterdammer, die zijn stad niet wilde of kon missen. Hij had overal op de wereld kunnen schuilen... maar koos uiteindelijk voor zijn eigen fijne Amsterdam. Met alle risico’s van dien.’

Jacob knikte bedachtzaam. ‘Waarmee jij wilt zeggen?’

‘Willem van Kampen was ook een echte Amsterdammer, die zijn stad niet zou kunnen missen.’

‘Dus die heeft hier in de buurt gewoond. In de Jordaan?’

Van Opperdoes zette zijn koffie op tafel. ‘Zonder enige twijfel. En ik weet misschien ook nog wel iemand die mij kan vertellen waar dat was.’

Hij keek op zijn horloge. ‘Laten we naar het ziekenhuis gaan.’

Jacob fronste. ‘Want?’

‘We hebben een foto nodig van het gezicht van Willem. En volgens mij zijn ze nu bezig met de sectie.’

Van Opperdoes trok zijn knieën op en schoof zijn bureaula dicht.

==

In het sectielokaal was het een drukte van belang. De patholoog-anatoom stond naast de sectietafel, waar het lichaam van Willem van Kampen naakt op lag. De patholoog had zijn armen over elkaar, en wreef met een hand nadenkend over zijn kin. Hij werd geflankeerd door zijn assistent, die om de tafel heen liep met een vervaarlijk mes in de hand. Achter hem liep Bram van Wielingen, de politiefotograaf, met zijn camera in de aanslag.

Toen de patholoog Van Opperdoes en Jacob zag binnenkomen, beiden met een onhandig grote blauwe jas aan, een monddoekje voor hun gezicht en een beschermend mutsje potsierlijk op hun hoofd, kon hij een glimlach niet onderdrukken. Bram van Wielingen zwaaide even van achter de sectietafel en ging door met foto’s maken van het lichaam.

‘Dokter,’ begroette de oude rechercheur de patholoog.

De patholoog begroette hen met een vriendelijke knik.

Jacob, bij wie alle kleur uit zijn gezicht verdween op het moment dat hij het lichaam op de sectietafel zag liggen, hield zich wijselijk op de achtergrond.

‘Had u een vraag, dat u ons eert met uw bezoek?’ wilde de patholoog weten, terwijl hij met vaardige hand de onderzochte organen van Van Kampen weer in het lichaam plaatste.

Jacob werd zo mogelijk nog witter en rolde met zijn ogen.

Van Opperdoes wees naar Bram van Wielingen. ‘Ik wilde hem vragen om een fatsoenlijke foto te maken van het gezicht van Willem van Kampen.’

Bram van Wielingen stoof als door een adder gebeten om de tafel heen en ging vlak voor Van Opperdoes staan, zijn gezicht vertrokken van pure verontwaardiging.

‘Mijn foto’s zijn altijd fatsoenlijk! Meer dan fatsoenlijk.’

‘Natuurlijk zijn ze dat. Hemel, Bram... was je nou echt in de veronderstelling dat ik iets anders suggereerde?’

De grote ogen van Van Opperdoes drukten opperste verontwaardiging uit, maar Jacob wist dat onder het mondkapje van Van Opperdoes een welhaast duivelse glimlach schuilging. Zijn relatie met Bram van Wielingen was er een met hindernissen. De oude fotograaf was een notoire mopperaar, maar leverde wel altijd vakwerk af. Van Opperdoes schepte er altijd plezier in hem op de kast te jagen.

‘Wat bedoel je dan?’

Peter van Opperdoes legde zijn hand op de schouder van Van Wielingen. ‘Ik heb een fatsoenlijke foto nodig, die we aan de mensen kunnen laten zien. Dus niet een foto waarop het gezicht van een dode man te zien is. Hij moet eruitzien of hij slaapt.’

Bram van Wielingen trok een grote grijns. ‘Zeg dat dan. Regel ik toch voor je.’

De patholoog zag het allemaal licht hoofdschuddend aan. Hij boog zich over het gezicht van Willem van Kampen, duwde de geopende oogleden en mond zorgvuldig dicht en knikte bedachtzaam. ‘Dat komt wel goed. We maken er iets moois van.’

‘U bent al klaar met hem, zag ik?’

De patholoog wierp een blik op de klok. ‘We zijn al klaar met alle drie, kwestie van heel vroeg beginnen. Ik zag dat de schouwartsen voor dit slachtoffer verstikking als mogelijke doodsoorzaak hadden aangegeven?’

‘Puntbloedinkjes,’ mompelde Jacob van achter zijn mondkapje.

‘U zegt?’ vroeg de patholoog, terwijl hij de laatste organen van de roestvrijstalen snijtafel pakte en in het lichaam terug stopte.

‘Laat maar...’ Jacob wendde zijn blik snel af.

‘Bij het onderzoek op de plaats delict troffen ze puntbloedinkjes aan,’ verduidelijkte Van Opperdoes.

‘Scherp opgemerkt van ze,’ complimenteerde de patholoog. ‘Verstikking is inderdaad de doodsoorzaak. Verwurging, om precies te zijn. Met de handen, of met een breed voorwerp.’

Hij wenkte zijn assistent – die de liefkozende bijnaam ‘de snijer’ had gekregen – dat hij klaar was en dat het lichaam weer dichtgenaaid kon worden. De assistent pakte een dikke naald en draad en begon zijn afsluitende werk.

De patholoog gooide zijn handschoenen weg en ging de twee rechercheurs voor naar de ruimte naast het sectielokaal. Hij verwijderde zijn beschermende kleding en waste zijn handen en polsen grondig en traag.

Opgelucht trok ook Jacob zijn handschoenen uit. ‘Een breed voorwerp?’

‘Denk aan een brede riem, zoiets. Of brede handen. Maar het is wel met kracht gebeurd.’

De patholoog bestudeerde de aantekeningen die tijdens de secties gemaakt waren.

‘De twee andere slachtoffers zijn beiden op identieke wijze om het leven gebracht. Schoten in de borst. Het mannelijke slachtoffer heeft een schot in de borst gekregen terwijl hij overeind stond, en vervolgens twee schoten in het hart toen hij op de grond lag. Dat konden we reconstrueren uit de baan van de kogel in het lichaam. Eén kogel vrijwel horizontaal het lichaam in, de twee andere onder een hoek, alsof de man op de grond lag en de schutter aan zijn voeten stond. Ik zal wel een schets maken bij het sectierapport.’

Van Opperdoes knikte nadenkend. ‘Dat is wel zo ongeveer wat we hadden verwacht.’

De patholoog spreidde zijn armen uiteen. ‘Ik kan er ook niet meer van maken.’

Hij liep het sectielokaal in en kwam terug met twee kleine plastic potjes. ‘De kogels, die zijn voor jullie.’

Jacob nam ze over en borg ze zorgvuldig op in een plastic zak, speciaal bestemd voor in beslag genomen voorwerpen.

Peinzend richtte de patholoog zich tot de beide rechercheurs. ‘Ik heb het toch goed begrepen, dat de twee mannelijke slachtoffers vrijwel tegelijkertijd zijn gevonden? Een op het Stenen Hoofd en een in een kofferbak daar vlakbij?’

Van Opperdoes reageerde vol aandacht. ‘Dat klopt. De vrouw is later vermoord en gevonden. Die twee mannen zijn inderdaad vlak na elkaar aangetroffen.’

De patholoog bestudeerde bedachtzaam zijn aantekeningen. ‘Dat was me inderdaad al opgevallen, dat zij later is vermoord. Op dat tijdstip kom ik nog terug. Maar er speelt iets anders. Misschien is het interessant voor uw onderzoek. Ik ben er nog niet helemaal zeker van, ik wil nog wat bloedtesten laten doen... maar...’ hij laste een bijna dramatische pauze in, waardoor de twee rechercheurs volledig aan zijn lippen hingen ‘... volgens mij zijn de twee mannen in ieder geval niet vlak na elkaar vermoord. Integendeel zelfs.’

Hoofdstuk 10

‘Ik mag die man niet.’

‘Jacob...’ verzuchtte Van Opperdoes.

‘Nee, echt. Wat heb je nou aan zo’n patholoog? “Ik denk... Ik weet niet zeker... Ik wil nog wat testen doen...” Laat hem duidelijk zijn!’

Van Opperdoes gebaarde geduldig. ‘Zo’n man zegt niks waar hij niet absoluut zeker van is. Net als wij.’

Jacob zette de auto in de achteruit, draaide zich om en reed plankgas het parkeerterrein van het mortuarium af. ‘Hij kan toch wel “ongeveer” zeggen? Hoeveel tijd zat er tussen de moorden? Een paar minuten? Een uur? Een jaar?’

‘Je klinkt onredelijk.’

Jacob keek zijn oude collega aan, haalde zijn schouders op en reed met een grijns door het rode licht van de De Boelelaan, in de richting van het centrum.

Van Opperdoes leunde hoofdschuddend achterover. ‘En nu dóé je onredelijk.’

‘Weet ik, maar we hebben haast. Er is nog een boel te doen.’

Van Opperdoes zweeg en dacht na over de woorden van de patholoog. De moorden op Hempie en mevrouw Van Lier waren in ieder geval op dezelfde wijze gepleegd en waarschijnlijk ook met hetzelfde wapen. De kogels die hij hun had meegegeven, moesten zo snel mogelijk voor onderzoek naar de Technische Recherche. Zij konden aantonen dat de kogels met een en hetzelfde wapen waren afgeschoten.

Mocht de patholoog er gelijk in hebben dat Willem van Kampen inderdaad veel eerder vermoord was dan Hempie en mevrouw Van Lier, dan maakte dat het raadsel alleen maar groter.

Van Opperdoes en Jacob waren zelf al tot de conclusie gekomen dat het bijna niet anders kon dan dat Willem van Kampen eerst vermoord was, want de moordenaar had na het neerschieten van Hempie echt geen tijd gehad om Willem te vermoorden en vervolgens in de kofferbak te leggen. Ten eerste duurde het, zoals de patholoog uitlegde, best lang voordat iemand daadwerkelijk was gewurgd, en ten tweede had Aloysius vrij snel na de schoten de politie gewaarschuwd. En die waren zo snel ter plaatse, dat de moordenaar waarschijnlijk geen tijd had gehad om na de schoten nog eens Willem van Kampen te vermoorden.

Bovendien had hij hem dan veel sneller kunnen doodschieten. Het was dus logisch en aannemelijk dat Willem al dood was op het moment dat Hempie werd neergeschoten.

Maar de patholoog-anatoom had nu verklaard dat de verstreken tijd tussen deze moorden misschien weleens langer zou kunnen zijn dan ze in eerste instantie hadden vermoed. Hij moest daar langer onderzoek naar doen. De lijkstijfheid van de lichamen was een onbetrouwbare graadmeter, wist Van Opperdoes. Allerlei omstandigheden, zoals ziektes van het slachtoffer en de weersomstandigheden waaronder de lijken waren aangetroffen, konden die beïnvloeden. Er zat niet veel anders op dan te wachten tot de resultaten van alle onderzoeken binnen waren.

Van Opperdoes bekeek de foto van Willem van Kampen, die Bram van Wielingen in het mortuarium had genomen en snel had laten printen. Hij had samen met de patholoog mooi werk verricht, want Willem zag er daadwerkelijk uit of hij lag te slapen.

Jacob wierp een blik op de foto die zijn collega voor zich hield. ‘Waar wil je naartoe?’

‘Hm?’

‘Waar zal ik naartoe rijden?’

De oude rechercheur keek hem fronsend aan, alsof hij even terug in de realiteit moest komen. Ze stonden voor het stoplicht bij de Beethovenstraat.

‘Rij langs het bureau, als je wilt. Ik moet even iets ophalen.’

Jacob knikte en reed rustig verder.

Van Opperdoes sloot zijn ogen en liet zich weer in zijn gedachten terug glijden. Als vanzelf zag hij zijn laatste ontmoeting met Willem van Kampen voor zich. Toevallig was dat ook in de winter geweest, alweer een flink aantal jaren geleden. Hij liet de gebeurtenissen zijn geestesoog passeren. Hoe was hij, lang geleden, met Willem van Kampen in contact geraakt?

Het begon met een reeks vreemde en onverklaarbare inbraken in Amsterdam. Normaal gesproken was dat een onderzoek voor de uniformdienst, maar de hoeveelheid inbraken – en de enorme buit – maakte dat de onrust groot was en Van Opperdoes op het onderzoek werd gezet.

Hij begon met het doorspitten van alle beschikbare dossiers. Een van de wetten van het opsporingswerk, zo wist Van Opperdoes heel goed, was dat een dader van een inbraak of een overval áltijd sporen achterliet. En als een dader maar veel inbraken pleegde, kon je in die sporen vanzelf een bepaalde lijn ontdekken.

Van Opperdoes, toen al een zeer ervaren rechercheur aan bureau Warmoesstraat, ontdekte in die reeks spectaculaire miljoeneninbraken een onverwacht patroon, dat duidde op een geslepen dader. Bij geen enkele inbraak werden namelijk sporen aangetroffen. Er waren geen getuigen, geen vingerafdrukken, geen voetsporen, geen braaksporen... helemaal niets.

En toen, net zo onverwacht als ze begonnen waren, stopten de inbraken.

Op zich was dat niet zo gek, want de inbreker had miljoenen buitgemaakt.

Van Opperdoes ging ervan uit dat de dader het land had verlaten en ergens onder een palmboom van een zorgeloos leven lag te genieten.

Tot Van Opperdoes op een ochtend een handgeschreven briefje in een envelop op zijn bureau vond. Niemand scheen te weten hoe de brief daar ongezien terecht was gekomen. De boodschap was kort maar krachtig:

==

Beste rechercheur,

==

Ik weet dat u op zoek bent naar een inbreker. Ik kan u mededelen dat hij Willem van Kampen heet en dat hij op de Bloemgracht woont, op nummer 2, op de vierde verdieping. Zeg hem alstublieft niet dat ik hem verraden heb.

==

Met vriendelijke groeten

==

En zo werd Van Opperdoes op het spoor gezet van Willem van Kampen, een kleine crimineel die hogerop was geraakt: een handige jongen die nog nooit ergens voor was gepakt.

Het slimme was dat hij in Amsterdam nooit lang op één plek verbleef, en dat het hem ook nog eens gelukt was om in geen enkele politieadministratie een foto van zijn gezicht of vingerafdrukken achter te laten. En als hij veel geld had, wist hij dat goed te verbergen.

Van Kampen viel nergens op, kreeg een keurige uitkering van de sociale dienst en woonde op een bescheiden etage – met het mooiste uitzicht van de Jordaan op de Westerkerk, dat dan weer wel.

Van Opperdoes kreeg steeds meer de overtuiging dat de anonieme tip klopte. Alleen... hij kon er helemaal niets mee. Willem van Kampen arresteren was niet mogelijk, want er was geen flintertje bewijs tegen hem. Hem confronteren met de brief was onzinnig, want Van Opperdoes kon wel raden wat zijn antwoord zou zijn: ‘Iedereen kan zo’n brief schrijven. Bewijs maar dat ik het ben.’

En daar zou hij nog gelijk in hebben ook.

Bovendien had de anonieme briefschrijver gevraagd hem of haar – gezien het handschrift eigenlijk onmiskenbaar een ‘haar’ – niet te verraden. Dat was sowieso al onmogelijk, omdat de brief niet ondertekend was, maar Van Opperdoes vermoedde dat Willem van Kampen – mocht hij horen dat iemand hem had verraden – donders goed zou weten wie dat zou hebben gedaan. Toch wilde Van Opperdoes, als laatste mogelijkheid, weten wat voor vlees hij in de kuip had: hij wilde Van Kampen persoonlijk spreken, hem diep in de ogen kijken, en zich dan een beeld vormen van deze mogelijke verdachte. Maar hoe zou hij dat kunnen doen zonder hem te arresteren?

Op een avond liep hij naar de Bloemgracht. Achter de gordijnen op de vierde verdieping van nummer 2 meende Van Opperdoes een vaag licht te kunnen onderscheiden. Geduldig leunde hij tegen de leuning van de brug over de Bloemgracht.

Na een minuut of tien slenterde hij naar nummer 2 en belde aan op vierhoog. Hij moest nog twee keer aanbellen voordat er een raam werd geopend en een man naar beneden riep wie hij was en wat hij moest.

Van Opperdoes antwoordde dat hij van de recherche was en dat hij de bewoner van vierhoog wilde spreken. Het hoofd verdween en na een halve minuut werd de deur beneden opengedaan. Daar stond een man, die hem indringend aankeek.

‘Politie?’

Van Opperdoes’ ogen stonden vriendelijk. ‘Recherche.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Van Opperdoes is de naam.’

De man aarzelde even, en keek om Van Opperdoes heen. Het leek erop of hij er zeker van wilde zijn dat Van Opperdoes alleen was. Toen accepteerde hij de uitgestoken hand. ‘Willem.’

De oude rechercheur had zijn hoofd een beetje schuin gehouden. ‘Willem? Is dat uw achternaam?’

‘Mijn voornaam. Wat kan ik voor u doen?’

Zuchtend, alsof het een noodzakelijk kwaad was waar hij eigenlijk geen zin in had, legde Van Opperdoes de reden van zijn komst uit. ‘We hebben iemand in de cel zitten, die zegt dat hij hier woont. Ik denk dat hij liegt, maar ja... we moeten het toch onderzoeken, nietwaar?’

‘Hier? Op Bloemgracht 2, vierhoog? Onzin. Ik woon hier alleen. Niemand anders kan zeggen dat hij hier woont.’

‘Staat u hier ingeschreven in het bevolkingsregister?’

‘Nog niet. Volgens mij staat hier helemaal niemand ingeschreven. Ik huur het rechtstreeks van de makelaar.’

Van Opperdoes knikte peinzend. ‘Tja, dan houdt het een beetje op, vrees ik.’ Alsof hij zich plotseling iets herinnerde, stak hij zijn vinger omhoog. ‘Ach... ik heb toevallig een foto bij me van degene die we vast hebben zitten. Misschien...’

Willem maakte een royaal gebaar. ‘Laat maar even zien. Als ik hem ken, zal ik het zeggen.’

Maar natuurlijk herkende Willem van Kampen de man op de foto niet. Daar stond namelijk een collega van Peter van Opperdoes op, die even geposeerd had als crimineel.

De korte ontmoeting was voldoende voor Van Opperdoes: hij had Willem van Kampen ontmoet en ze wisten beiden dat ze een toneelstukje aan het opvoeren waren. Van Kampen wist verdraaid goed dat Van Opperdoes hem van de inbraken verdacht. En Van Opperdoes wist dat dit de man was die hij zocht.

Na een paar minuten nam Van Opperdoes afscheid. ‘Goed... ik ben blij dat ik u even gesproken heb. U woont hier, dat is mij wel duidelijk. Deze man...’ hij tikte op de foto ‘... heeft ons dus voorgelogen. ’

De mond van Van Kampen vormde zich tot een minzame glimlach. ‘Het zou verboden moeten worden, liegen tegen de politie.’

Van Opperdoes knikte gespeeld gelaten. ‘Wat u zegt. Als ik voor iedere leugen een kwartje had gekregen...’

Willem van Kampen had Van Opperdoes diep in de ogen gekeken. ‘Maar u gelooft me toch? De man op die foto woont hier niet. Dat weet u toch ook wel?’

Van Opperdoes zweeg en keek terug.

‘Of wilt u soms even boven kijken?’ Het klonk ironisch, maar niet vervelend – eerder uitdagend.

‘Ik geloof u. Natuurlijk geloof ik u,’ had Van Opperdoes uiteindelijk gezegd, en hij had afscheid genomen.

Hij was aan de overkant van de gracht in de schaduw van een portiek gaan staan en bleef daar geduldig wachten. Een uur later werd zijn vermoeden bewaarheid: hij zag Willem van Kampen gehaast de woning verlaten, zeulend met een zware koffer.

Willem van Kampen zou er nooit meer terugkeren, dat wist Van Opperdoes meteen. De oude rechercheur wist ook iets anders zeker; de anonieme tipgever had hem een perfecte tip gegeven, maar Van Opperdoes kon er helemaal niets mee.

Tot nu.

==

Een diepe zucht klonk door de auto, toen Van Opperdoes rechtop ging zitten en zijn ogen met moeite opende.

Jacob keek hem aan. ‘Ben je er weer?’

‘Zeker...’

‘Je sliep toch niet?’

Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Ik was even aan het wandelen door mijn geheugen.’

‘Kwam je nog iemand tegen?’ vroeg Jacob monter.

Van Opperdoes knikte langzaam. ‘Willem van Kampen.’

Nu had hij Jacobs volle interesse. ‘Echt?’

‘Echt.’ Hij keek naar buiten, om zich te oriënteren waar Jacob reed. ‘Bijna bij het bureau... heel goed,’ bromde hij voldaan.

==

In de recherchekamer opende Van Opperdoes een oude kast en trok daar een kartonnen doos uit. ‘Van Opperdoes – Afblijven’ stond erop. Met moeite plaatste hij de doos op zijn bureau en opende hem. Stapels oude zaken en herinneringen liet hij door zijn vingers gaan.

Uiteindelijk, onder in de doos, viste hij een plastic zakje omhoog waar een witte envelop in zat, waar met een keurig handschrift ‘Rechercheur Van Opperdoes’ op stond.

‘Wie wat bewaart, die heeft wat...’ mompelde de oude rechercheur, waarna hij Jacob wenkte om mee te gaan.

==

Ton van Maan sloot de glazen kast zorgvuldig en ontstak van buitenaf een vlammetje onder een klein schaaltje met superlijm. Aan een klemmetje hing de anonieme brief die jaren geleden Willem van Kampen aanwees als de dader van de miljoeneninbraken.

‘Denk je dat het lukt?’ vroeg Van Opperdoes hoopvol. De dampen verspreidden zich door de kast.

Ton van Maan was minstens zo gespannen als de twee rechercheurs. ‘Het zou zomaar kunnen. Met het juiste soort papier... als we geluk hebben...’

‘Waarom denk je dat deze brief ons verder kan helpen?’ wilde Jacob weten.

‘Willem van Kampen leefde zo eenzaam en geïsoleerd en had zijn bestaan zo goed afgeschermd, dat waarschijnlijk maar één of hooguit twee mensen konden weten dat hij de superinbreker was. Dat waren dus mensen die hij als geen ander vertrouwde...’

‘En toch heeft een van die mensen hem verraden.’

Jacob boog nog dichter naar de kast, alsof dat het proces zou versnellen.

‘En nu denk jij dat de anonieme briefschrijfster, mochten we die vinden, ons verder kan helpen met informatie over Willem van Kampen...’

Van Opperdoes rechtte zijn rug en liep ongeduldig heen en weer door de kamer. ‘Dat hoop ik, inderdaad. Maar dan moeten er veel dingen meezitten. Dit onderzoek, om te beginnen, we moeten die vrouw zien te vinden, en dan moet ze ook nog eens iets van de laatste dagen... weken... of maanden van Willem van Kampen af weten.’

Terwijl Van Opperdoes dit zei, begonnen zich kleine contouren op de brief af te tekenen, die langzaam de vorm van vingerafdrukken aannamen.

We’ve got her...’ zei Ton van Maan.

Hoofdstuk 11

Jacob sloeg de deur van de auto dicht en keek omhoog. Over de hele breedte van het grachtenpand waren grote ramen aangebracht, waar warm, zacht licht doorheen scheen, en donkere wolken zich in spiegelden. Hij keek even naar zijn oude collega, die zijn gedachten waarschijnlijk raadde.

‘Ja, ja, Jacob... dat is een duur huisje.’

Van Opperdoes belde aan. Na enkele seconden klonk een zachte klik, en een zwoele damesstem klonk uit een listig verborgen luidspreker.

‘Ja?’

‘Mijn naam is Van Opperdoes, mevrouw. Mijn collega en ik zijn van de recherche, en we willen graag even met u spreken.’

Het luidsprekertje zweeg ongemakkelijk lang. De twee rechercheurs keken elkaar aan. Stond de vrouw bij de deur, maar was ze te geschrokken door het woord ‘recherche’ om te reageren? Of schuwde ze een confrontatie en maakte ze van de gelegenheid gebruik om er ongezien via een achteruitgang vandoor te gaan?

Jacob dacht kennelijk hetzelfde. ‘Zal ik kijken of er een achteruitgang is?’ fluisterde hij.

Van Opperdoes weifelde, maar net voordat hij ongerust werd, klonk de stem weer.

‘Komt u verder.’

Uit haar neutrale toon viel niet op te maken of ze onder de indruk was van dit onverwachte bezoek.

De deur klikte open en een monumentale hal ontvouwde zich, met daarin een majestueus kronkelende trap, voorzien van brede marmeren treden en een glanzende koperen reling. In het trapgat hing een metershoge en even zo brede kroonluchter. Geïmponeerd door zoveel onverwachte grandeur bestegen de rechercheurs de trap.

Boven aan de trap stond een beeldschone vrouw, die met ijsblauwe ogen op hen neerkeek. Een speelse glimlach danste om haar mond, maar toen Van Opperdoes dichterbij kwam, zag hij dat de ijsblauwe ogen ook een bepaalde, niet te verbergen angst uitstraalden. Ze stond er nonchalant bij, een hand in haar zij, haar heupen iets gekanteld. Van Opperdoes wist dat ze rond de veertig jaar oud moest zijn, maar hij zou haar leeftijd nooit hebben kunnen schatten.

‘U bent van de recherche? Echt waar?’

Haar lange slanke benen verdwenen in lange laarzen. Ze droeg een zwarte broek, met een nauwsluitend wit overhemd, dat haar lichaam accentueerde.

Van Opperdoes knikte en stak haar de hand toe. ‘Van Opperdoes, en dit is mijn collega Jacob. Wij zijn inderdaad van de recherche: bureau Raampoort.’

Na een korte aarzeling schudde ze hun kort en ferm de hand, waarbij de gouden armbanden die ze om had een zacht rinkelend geluid maakten. Haar ogen hadden even contact gezocht met die van Van Opperdoes, op het moment dat hij zijn naam noemde. Hij wist zeker dat hij haar nooit eerder had gezien. Toch had deze vrouw de aan hem geadresseerde brief geschreven. Ze had waarschijnlijk gehoord dat ene rechercheur Van Opperdoes de inbraken onderzocht, en hem de brief gestuurd. Herkende ze nu, na zoveel jaar, zijn naam nog?

Maar de vrouw hernam zich snel. ‘U... ehh... Het verbaast mij dat u hier bent. Wat kan ik voor u doen?’

Van Opperdoes maakte een bescheiden gebaar. ‘Misschien kunnen we dat beter even binnen bespreken? Straks komt een van uw buren misschien naar buiten.’

Ze keek om zich heen. Op de verdieping waren nog twee toegangsdeuren van andere appartementen. Ze weifelde even, maar nodigde de rechercheurs toen met een milde glimlach en een hoofdknik uit om naar binnen te komen.

Ze betraden de woning, die geheel in stijl was met de entree van het gebouw. Van Opperdoes keek rond. De stijl was minimalistisch, maar ieder detail van de inrichting was zo raak gekozen, dat het een verpletterende indruk maakte. Midden in het enorme appartement stond een enorm zwartleren bankstel, op een weelderig wit kleed, geflankeerd door brede, comfortabele stoelen. De bank bood uitzicht op de ramen van het appartement, waarachter een kruising van twee Amsterdamse grachten te zien was. Omdat het zulk somber weer was, twinkelden in de grachtenpanden daarachter warme lichtjes. Boven de grachten speelden de donkere wolken nog steeds krijgertje. Als je eenmaal in die bank ging zitten, hoefde je voor het uitzicht nooit meer weg. Geen minuut was hetzelfde, en alles was even mooi.

Peter van Opperdoes deed enkele passen door de enorme kamer. Tegen de muur stond een modern vormgegeven bureau waarop een schrijfmap lag, en daarnaast drie onmiskenbaar dure vulpennen. Tegen een bureaulamp stonden enkele enveloppen klaar om gepost te worden.

‘U woont prachtig.’ Van Opperdoes hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Het is misschien wat eenvoudig geformuleerd, maar ik zou ook niet weten hoe ik het anders moet verwoorden. Geen enkele omschrijving komt namelijk in de buurt.’

Jacob liep naar de ramen en bewonderde het uitzicht. ‘Vreemd... ik loop toch al jaren over de grachten...’

‘Maar zoals u ze nu ziet, is toch weer heel anders.’ Haar stem klonk iets milder.

Jacob draaide zich om. ‘Dat hebt u dus wel vaker gehoord.’

Ze knikte, terwijl haar blik onderzoekend over het gezicht van Van Opperdoes ging. ‘Het is dezelfde opmerking die Amsterdammers maken als ze een keer in een rondvaartboot door de stad varen. Plotseling zien ze hun vertrouwde grachten en straten zoals ze die nog nooit gezien hebben.’

Afwezig keek ze naar buiten. ‘Het blijft toch een prachtige stad.’

Van Opperdoes bemerkte een lichte onzekerheid in haar stem. Ze wilde niets liever dan weten waar deze twee rechercheurs voor kwamen, maar durfde dat niet te vragen.

‘Zullen we even gaan zitten?’ Ze wees uitnodigend naar de bank. Van Opperdoes liet zich zakken in een van de enorme stoelen die daarnaast stonden, en verdween er bijna in. Jacob ging op de bank zitten, naast de vrouw.

‘U vraagt zich vast af waarom wij hier zijn,’ begon de oude rechercheur.

De vrouw haalde haar welgevormde schouders op. ‘Nauwelijks. Ik neem aan dat uw bezoek op een vergissing berust. Ik kan me niet voorstellen waarom ik van enige interesse voor de politie kan zijn.’

Van Opperdoes trok een wenkbrauw iets omhoog. ‘Dat staat nog te bezien.’ Hij boog zich iets naar voren. ‘U heeft zich nog niet voorgesteld, net.’

‘U heeft gelijk en ik bied daar mijn verontschuldigingen voor aan. Ik ging ervan uit dat u wist naar wie u op zoek was.’

‘Wij weten naar welk adres wij toe moeten, en wie wij zoeken,’ begon de oude rechercheur bedachtzaam. ‘Of diegene ook daadwerkelijk op dat adres woont... dat is altijd weer een heel ander verhaal.’

Haar ogen flitsten onzeker heen en weer. Langzaam maar zeker begon haar façade te zakken. ‘Mijn naam is Monica van Molenbeek.’

Ze pauzeerde even om te zien of ze enige reactie op de gezichten van de rechercheurs kon aflezen.

‘Ik ben geboren in Amsterdam, op 17 maart 1969.’

Van Opperdoes verschoof even in zijn brede stoel. ‘Tja...’

Omdat hij geen aanstalten maakte om verder te spreken, keek Monica verwachtingsvol naar Jacob, maar die zei alleen: ‘Dan bent u inderdaad degene voor wie wij komen.’

Ze zakte ongemakkelijk en defensief achteruit in de bank. Van Opperdoes besloot dat het tijd was om ter zake te komen. ‘Het gaat om Willem van Kampen.’

Monica van Molenbeek probeerde ontspannen over te komen, maar de rechercheurs zagen dat het klamme zweet haar bijna uitbrak. Ze kuchte even. ‘Die... ehh... die naam zegt me niets.’

Van Opperdoes leunde losjes voorover. ‘Werkelijk?’

Haar ogen ontweken nerveus ieder contact. ‘Zegt me niets. Ik vrees dat u toch bij de verkeerde bent, en voor niets hiernaartoe bent gekomen.’

In een poging een voortijdig einde te maken aan het gesprek, stond ze op en opende de hoge toegangsdeur van het appartement. ‘Misschien bent u hier uiteindelijk toch op het verkeerde adres.’

Van Opperdoes en Jacob maakten echter geen aanstalten om op te staan.

Toen het tot Monica doordrong dat haar poging om op deze manier van de rechercheurs af te komen vruchteloos was, sloot ze de deur met gepaste tegenzin.

‘Dit is een spelletje dat we heel lang vol kunnen houden,’ sprak Van Opperdoes berustend.

Monica van Molenbeek wreef hulpeloos in haar handen, alsof ze nu in één klap door al haar mogelijkheden om de rechercheurs kwijt te raken heen was. Langzaam liep ze terug naar de bank.

‘Ik ken Willem van Kampen niet, zeg ik toch?’ Het klonk toonloos.

Zonder iets te zeggen haalde Van Opperdoes de envelop van de anonieme briefschrijfster tevoorschijn en legde die op tafel. Hij maakte een hoofdknik naar het bureau in de kamer. ‘Ik kon het niet helpen, maar mijn oog viel op enkele enveloppen die u op uw bureau heeft liggen. Mag ik...?’

Verrassend soepel stond Van Opperdoes op en liep naar het bureau. Hij nam een van de enveloppen mee en legde die naast de anonieme brief over Willem van Kampen. Het handschrift vertoonde zoveel overeenkomsten, dat ontkennen voor Monica geen enkele zin meer had.

Ze beperkte zich tot een bijna wanhopig gebaar, dat eindigde met een hand voor haar mond.

‘Dat is... ik weet niet hoelang geleden al... Ik wist wel dat ik uw naam kende.’

Van Opperdoes knikte meelevend. ‘U hebt mij wel degelijk op het goede spoor gezet, destijds. Helaas tevergeefs. Willem van Kampen leek bijna onaantastbaar.’

Iedere vorm van defensie was nu verdwenen bij de knappe vrouw. Zij pakte de anonieme brief op en liet hem koesterend door haar handen gaan. ‘Weet u hoeveel moeite het mij heeft gekost om deze brief te schrijven? Ik hield zoveel van die man.’

‘Hij kwam op mij ook niet onsympathiek over, toen ik hem sprak.’

Door haar betraande ogen heen, keek ze Van Opperdoes aan. ‘Wanneer hebt u hem gesproken? Onlangs nog?’

Even aarzelde Van Opperdoes. ‘Nee, dat is alweer een tijd geleden.’

Jacob boog zich naar haar toe en keek haar strak aan. ‘Maar u hebt onlangs nog wel contact met hem gehad.’

‘Ik?’

‘U, ja.’

Aanvankelijk leek Monica te willen ontkennen, maar uiteindelijk gaf ze schoorvoetend toe. ‘Nou ja, ik belde hem nog weleens, dat is het enige. Af en toe een gesprekje.’

Van Opperdoes kon een licht bewonderende blik naar Jacob maar net verbergen. Het was pure bluf geweest van zijn jonge collega.

Monica leunde achterover en meed het onderwerp handig. ‘Maar wat is er dan aan de hand met Willem?’ Ze wees op de nu niet meer zo anonieme brief. ‘Dat lijkt namelijk alweer een eeuwigheid geleden.’

Van Opperdoes knikte bevestigend. ‘Voor mij ook. U hebt dus een relatie met hem?’

Ze boog haar hoofd. ‘Gehad. Verleden tijd. En ik ben er niet trots op.’

Van Opperdoes reageerde begripvol. ‘Iedereen kan een relatie krijgen of verliefd worden op de verkeerde man.’

Monica wendde haar hoofd in gêne af. ‘Ik was op dat moment getrouwd met de eigenaar van een van de bedrijven waar is ingebroken. Zo’n charmante man was Willem van Kampen dus.’

Van Opperdoes had gehoopt op enige informatie over Van Kampen, maar haar achteloze onthulling kwam voor hem als een totale verrassing. Alle ontbrekende stukken van de puzzel vielen nu in één keer op hun plek.

‘U hebt hem geholpen?’

Monica’s beschaamd zwijgen sprak boekdelen. ‘Ja, maar niet uit vrije wil, denk ik. Ik was gewoon... onder invloed van die man. Totale blinde verliefdheid. En daar heeft hij misbruik van gemaakt.’

De hersens van Van Opperdoes werkten razendsnel. Zou dit dan de werkwijze van Willem van Kampen zijn geweest? Vrouwen van topmannen uit het bedrijfsleven verleiden, om vervolgens met hun informatie en hulp de inbraken te plegen? Om via hen aan alle relevante informatie over het bedrijf te komen? Alle dames zouden beschaamd hun mond houden, daar kon Willem van Kampen zeker van zijn.

Nu ook begreep Van Opperdoes waarom zij als briefschrijfster per se anoniem wilde blijven.

Het was een bijna perfecte misdaad. Van Opperdoes dacht terug aan zijn ontmoeting met Willem van Kampen, die toen grote indruk op hem had gemaakt: niet alleen door zijn manier van doen, maar ook door zijn slimheid.

Monica keek de rechercheurs aan. Van haar oorspronkelijke houding en flair was weinig meer over.

‘Toch kon ik er niet mee leven. Mijn man... wij zijn inmiddels gescheiden... was een goed mens. Hij verdiende mijn overspel niet. Vandaar dat ik u die brief heb geschreven. Ik wist dat u... ooit... voor mijn deur zou staan.’

Van Opperdoes maakte een scherp gebaar. ‘Als u destijds gewoon naar het bureau was gekomen om een verklaring af te leggen, dan hadden we hem op kunnen pakken. Alleen hiermee...’ hij klopte op de brief ‘... was dat niet mogelijk.’

‘Dan had u mij ook gearresteerd, als medeplichtige,’ glimlachte ze vermoeid.

Jacob knikte. ‘Die kans was groot geweest. Dat zou wel een beetje van uw aandeel in de strafbare feiten hebben afgehangen.’

Monica knikte, maar ging er verder niet op in.

‘Hoeveel daders bieden zich op een presenteerblaadje bij u aan, rechercheur? Bovendien moest ik aan de reputatie van mijn man denken. Een directeur die zo slordig met de codes van het alarmsysteem en de combinatie van de kluis omgaat, denkt u dat hem dat in dank was afgenomen?’

Jacob moest toegeven dat zoiets niet heel vaak gebeurde. Sterker nog, hij had het nog nooit meegemaakt. De criminelen die hij achter slot en grendel had geholpen, waren stuk voor stuk opgepakt na intensief speurwerk.

‘Helaas gebeurt dat inderdaad niet vaak. Een van de kenmerken van een goede crimineel is dat hij meestal zo ver mogelijk uit onze buurt wil blijven.’

Monica maakte een berustend gebaar. ‘Voilà... ik wil mezelf niet als crimineel bestempelen, maar toch... ik had het idee dat ik mijzelf veel ellende kon besparen door het op deze manier te doen.’

Van Opperdoes keek peinzend. ‘Toch had uw brief niet het gewenste effect. Ik heb Willem van Kampen nooit kunnen pakken voor de inbraken.’

Er verscheen plotseling een bijna ondeugende glinstering in de ogen van Monica. ‘O, maar daar vergist u zich dan in.’

Verrast keek Van Opperdoes haar aan.

Monica verschoof iets op de bank. ‘Mijn brief had wel degelijk het gewenste effect... of in ieder geval voldeed het effect aan míjn wensen. Vertelt u mij eens, rechercheur Van Opperdoes. Na uw gesprek met Willem van Kampen... zijn er toen nog meer van die spectaculaire inbraken geweest?’

Van Opperdoes schudde traag en afwachtend zijn hoofd. ‘Niet dat ik weet, nee...’

Een milde glimlach gleed om zijn mond. Hij besefte nu dat ook deze vrouw, net als Willem van Kampen, veel geslepener was dan hij in eerste instantie had gedacht.

Monica knikte. ‘Precies... Dát was namelijk wat ik met mijn brief beoogde. Natuurlijk besefte ik dat mijn brief geen enkele bewijsgrond zou vormen in een rechtszaak. En natuurlijk wist ik... ik kende Willem van Kampen behoorlijk goed... dat u geen enkel ander bewijs tegen hem had. Maar ik wist óók dat Willem er op een of andere manier wel degelijk achter zou komen dat de recherche... hoe zal ik het zeggen... speciale interesse in hem had. En vanaf dat moment, vermoedde ik, zou hij van de aardbodem verdwijnen...’

Jacob keek even naar Van Opperdoes. ‘Zo waren niet alleen wij van het probleem af, maar u ook.’

Na een korte blik op Jacob liet Monica haar hoofd zakken. ‘Een laffe manier om een eind te maken aan een verhouding. Ik weet het.’

Jacob keek haar scherp aan. ‘Toch niet helemaal. U bent contact met hem blijven houden.’

‘Onlangs dook hij weer op in mijn leven. Ook daar ben ik niet trots op.’

‘Is dat de reden dat u en uw man gescheiden zijn?’

Ze knikte beschaamd. ‘Ik verdiende dat. Niet om het contact dat ik nu weer met Willem had... Dat stelde eigenlijk niets voor. Een paar gesprekken, dat is alles. Voornamelijk om te zeggen dat ik niets met hem wilde. Maar mijn man kwam erachter. Woest was hij. Dat was het einde van een min of meer gelukkig huwelijk. Maar ook daarvoor neem ik alle schuld op me.’

Van Opperdoes keek het appartement nog eens rond. ‘Misschien heb ik het mis... maar uw man heeft u niet armoedig achtergelaten.’

‘Het klinkt misschien veel koeler dan ik het bedoel, maar hij eet er geen boterham minder om.’

‘U heeft uw meisjesnaam gehouden. Wie was uw man?’

Monica haalde haar schouders op. ‘Hebt u dat niet opgezocht in die computers van u? En is dat relevant?’

Van Opperdoes’ toon liet geen ruimte voor discussie. ‘Zeer.’

‘Mijn man is... was... Hans van Donkeren. Ik weet dat jullie hem kennen, dus jullie hoeven geen spelletjes met mij te spelen.’

Van Opperdoes trok een wenkbrauw op. ‘Uw ex-man heeft... niet alleen bij ons... een bepaalde reputatie. Dat kunnen we niet ontkennen.’

‘Nee, inderdaad.’

De sfeer was veranderd na het noemen van de naam Hans van Donkeren. Met felle ogen pakte Monica sigaretten van de tafel.

‘Bezwaar?’

Van Opperdoes wuifde met zijn hand. ‘Het is uw huis.’

Monica stak een sigaret op, liep naar het raam en opende dat iets. Ze nam een diepe trek en blies de rook naar buiten. Zonder zich om te draaien stelde ze de vraag die haar al bezighield vanaf het moment dat de twee rechercheurs bij haar binnen waren.

‘Gaat u ons arresteren?’

‘Wie bedoelt u met “ons”?’

‘Willem van Kampen en mij. Vanwege die inbraken?’

‘Mevrouw Van Molenbeek...’ De toon in de stem van Van Opperdoes maakte dat zij zich omdraaide en hem aankeek. Een nerveuze trek gleed over haar gezicht.

‘Willem van Kampen is dood. Hij is vermoord.’

Ontzet staarde ze voor zich uit. Ze wankelde naar de bank en liet zich, met een hand voor haar mond, zakken.

‘Echt?’

Van Opperdoes knikte. ‘Het spijt me.’

Zacht schudde ze haar hoofd heen en weer.

Van Opperdoes boog zich dicht naar haar toe. ‘Dat hele gedoe met die inbraken... dat is nu even niet belangrijk. Uw aandeel daarin is op dit moment minder interessant dan zijn dood.’

Ze knikte wezenloos. ‘Ik begrijp het.’

‘U kunt ons misschien wel verder helpen. U had nog contact met Willem.’

Weer een korte, nu ietwat aarzelende knik.

‘We moeten weten waar hij woonde. Dat kan ons misschien verder helpen in ons onderzoek.’

Na een diepe zucht keek ze met omfloerste blik eerst Van Opperdoes en toen Jacob aan.

‘Hij heeft een appartement in de Jordaan. Ik zal...’ Ze zuchtte en stond op. ‘Ik zal u het adres geven.’

==

Toen Jacob de deur van de rechercheauto opende, keek hij weer omhoog. Monica stond voor het raam. Ze keek strak voor zich uit zonder de twee rechercheurs een blik waardig te keuren, haar ogen onpeilbaar gericht op de oneindige wolken.

Peter van Opperdoes’ blik gleed omhoog langs de gevel, tot ook hij haar zag staan, diep in gedachten verzonken.

‘Deze dame is niet alleen ontzettend slim, ze is daarnaast ook nog eens tot alles in staat.’

Jacob leunde op het dak van de auto. ‘Ik krijg geen hoogte van haar. Ze zou een briljante actrice kunnen zijn.’ Hij stapte in. ‘Wat denk jij?’

Van Opperdoes bleef nog even staan. Nu keek ze even naar beneden en hun blikken kruisten elkaar. Zonder enige reactie keek ze hem aan. Van Opperdoes knikte even naar haar.

‘Ik denk dat we twee serieuze verdachten hebben. Zij en die criminele ex-man van haar,’ mompelde hij voor hij instapte.

Hoofdstuk 12

Peter van Opperdoes wachtte geduldig af tot Jacob klaar was op de computer. Het nieuwe softwaresysteem dat de politie onlangs had geïnstalleerd was abracadabra voor hem, dus Jacob mocht wat dat betrof de honneurs waarnemen.

‘En?’ vroeg hij.

‘Even geduld...’

De oude rechercheur liep naar de kleine cd-speler die Jacob ooit voor hem had meegenomen en drukte op ‘Play’. Zachte muziek klonk door de recherchekamer.

‘En wie is dit?’ wilde Jacob weten.

De oude rechercheur keek hem bestraffend aan. ‘Frank Sinatra. Ga me niet vertellen dat je die niet kent.’

‘Tuurlijk ken ik hem wel. Ik hérkende hem alleen even niet.’

‘Een subtiel, maar essentieel verschil,’ vond Van Opperdoes. ‘Jij hoort te veel van die jongehondenmuziek. Luister toch eens goed. Op een gegeven moment zul je hem uit duizenden herkennen. Die stem, maar vooral zijn timing. Zo perfect, zo muzikaal, zo relaxed...’

Hij drukte op een knopje van de cd-speler en een ander nummer begon.

Jacob luisterde even, met zijn hoofd scheef. ‘Ja, dit nummer ken ik natuurlijk. Wel lekker.’

Van Opperdoes hief in wanhoop zijn handen. ‘‘‘Wel lekker”, zegt hij. “Wel lekker”... Die man zou zich omdraaien in zijn graf, als hij dat hoorde.’

‘Was hij geen lid van de maffia?’

Van Opperdoes zweeg en schudde zijn hoofd. ‘De maffia vond dat Frank Sinatra mooi kon zingen. Ze kwamen naar zijn optredens. Hij zong voor de maffia. Ben je dan meteen lid van de maffia?’

Jacob staarde naar het computerscherm. ‘Laat ik je iets anders vragen: de Amsterdamse onderwereld vindt dat Hans van Donkeren erg goed is in wat hij doet. Hij werkt voor de onderwereld. Is hij dan lid van de onderwereld?’

‘Er is een verschil tussen zingen voor iemand of diensten verlenen voor iemand. Een subtiel, maar...’

Hij maakte zijn zin niet af, maar Jacob schoot al in de lach. Een zachte ping klonk uit de computer. Jacob klikte op wat toetsen.

‘Het adres van Willem van Kampen dat Monica ons heeft opgegeven, kennen wij niet. In het bevolkingsregister staat het leeg, er heeft de afgelopen drie jaar niemand ingeschreven gestaan.’

Van Opperdoes bromde tevreden. ‘Dan is dat het juiste adres. Waarschijnlijk een safehouse voor criminelen, waar ze ongestoord kunnen onderduiken.’

‘Monica van Molenbeek... ook onbekend in onze systemen, behalve een enkele winkeldiefstal, jaren geleden. Hans van Donkeren... idem dito met een sterretje, want die heeft nog niet eens een winkeldiefstal op zijn conto.’

Van Opperdoes wuifde met zijn hand. ‘Maar goed... we weten ook dat dat helemaal niets zegt. Ook Willem van Kampen was onbekend in de systemen, maar berucht genoeg. En met Hans van Donkeren... ach, met hem is het ongeveer hetzelfde als met jouw kennis over Frank Sinatra...’

‘Hoe bedoel je?’

Glimlachend danste Van Opperdoes met zijn handen door de lucht, op de maat van de muziek. ‘We kennen zijn naam en zijn gezicht wel, we weten alleen niet precies wat hij doet.’

Jacob haalde zijn schouders op. ‘Iedereen weet dat hij de onderwereld van dienst is, met al zijn kennis en contacten. Witwassen, juridische constructies, noem maar op. En dat allemaal onder de dekmantel van een keurig bedrijf in Amsterdam.’

Van Opperdoes zette de muziek iets zachter. ‘Dat hoeft helemaal niets met de moorden te maken te hebben. Hans van Donkeren zou namelijk ook een ander motief kunnen hebben.’

‘Jaloezie, omdat Willem van Kampen weer contact had met zijn vrouw.’

Van Opperdoes maakte een hoffelijk handgebaar naar Jacob. ‘Precies, jaloezie. En zo zou zijn vrouw Monica ook een motief kunnen hebben.’

Jacob knikte. ‘Die zag haar goudmijn in gevaar komen. Alles was weer in rustig vaarwater, sinds zij er op een... zullen we zeggen... charmante wijze voor had gezorgd dat Willem van Kampen door toedoen van de politie van het strijdtoneel was verdwenen.’

Van Opperdoes keek Jacob tijdens die laatste woorden bestraffend aan, maar vervolgde toen zijn theorie. ‘Maar toen dook Van Kampen plotseling weer op... zocht weer contact met haar... en toen wist zij niet wat ze moest doen. Dus koos ze voor een rigoureuze oplossing door voor de dood van Willem van Kampen te zorgen. Op haar eigen manier.’

Van Opperdoes zette de muziek weer iets harder en zong zachtjes mee. ‘I did it my way...

Jacob grijnsde.

==

Vanaf de Westerstraat liepen de twee rechercheurs de Tichelstraat in, en toen rechtsaf de Karthuizersstraat in. Halverwege was een klein, doodlopend straatje.

‘Dus dit is het Karthuizersplantsoen.’ Jacob liet zijn blik langs het immense voormalige schoolgebouw glijden. ‘Volgens mij is dit het pand waarin Brad Pitt een appartement wilde kopen.’

‘Wie?’ vroeg Van Opperdoes.

‘Een Amerikaanse acteur. Een van de bekendste. Heeft een prachtige vrouw, trouwens. Angelina Jolie.’

‘Zou die hier ook komen wonen dan?’ wilde Van Opperdoes weten.

‘Vast wel.’

De oude rechercheur keek omhoog. ‘Zou zomaar kunnen. De appartementen hier kosten miljoenen.’

Jacob grinnikte. ‘Voor de echte Jordanezen, dus.’

Van Opperdoes bezag met trieste ogen de pracht en praal van de oude school. ‘Dit soort dingen, Jacob... dat ze dit soort mooie gebouwen veranderen in onbetaalbare yuppenpaleizen... dat is de doodsteek voor onze ouwe Jordaan.’

Jacob tikte hem op zijn arm. ‘Voordat je helemaal sentimenteel wordt, ouwe Amsterdammer... dit is wel de perfecte plek om je schuil te houden. De ingang ligt aan een doodlopend stukje. Er zijn geen overburen, want het plantsoen ligt ervoor, en niemand aan de overkant kan zien wie hier naar binnen gaat.’ Hij wees naar achteren. ‘Hierachter, in de Karthuizersdwarsstraat, is een achteringang. En dit zijn zulke belachelijk dure panden... wedden dat de helft een pied-à-terre is van rijke mensen die er de helft van het jaar niet wonen?’

Van Opperdoes knikte langzaam. ‘Je hebt gelijk. Zo kan ik ook wel onderduiken in Amsterdam. Kom, we gaan naar binnen.’

==

De voordeur van het appartement waar Willem van Kampen in zou hebben verbleven bleek dicht te zijn, maar niet afgesloten. Jacob duwde de deurklink naar beneden. Langzaam zwaaide de massieve deur van het appartement open. Ze hoefden niet eens naar binnen te gaan om te beseffen wat er in de woning van Willem van Kampen was gebeurd. Overal lag rotzooi op de grond, kasten waren leeggetrokken, de inhoud was op de grond gesmeten, de bank in de enorme woonkamer stond op z’n kant en was aan de onderkant opengesneden.

De twee rechercheurs liepen voorzichtig door de kamers. Overal hetzelfde beeld. In de slaapkamer was het bed vernield en de vloerbedekking losgesneden.

‘Dit ziet er heftig uit... Denk je dat hij hier vermoord is? Dat ze hem daarna in de kofferbak hebben vervoerd?’

Peter van Opperdoes dacht even na en schudde toen zijn hoofd. ‘Zou kunnen, maar dat is niet logisch. Zijn zakken waren leeggehaald en de spullen in de kofferbak op zijn lichaam gegooid. Als hij hier vermoord was, hadden ze ter plekke wel zijn zakken doorzocht. Nee, ze zochten iets, en hebben zijn sleutels meegenomen. Dit is dan weliswaar een plaats delict... maar niet de pd van de moord.’

Jacob pakte zijn telefoon. ‘Ik laat de technische jongens komen. Misschien heeft iemand tijdens het zoeken ergens een vingerafdruk achtergelaten.’

‘Goed idee,’ vond Van Opperdoes. ‘De dader heeft na de moord op Willem van Kampen zijn kleding doorzocht, daar zijn we het over eens, toch? Dat stickje dat in Willem van Kampens kleding verstopt zat... dat wordt dan ineens wel heel erg belangrijk.’

‘Denk je dat ze daarnaar op zoek waren?’

Van Opperdoes keek Jacob aan. ‘Laat ik het zo zeggen: het is in ieder geval iets wat de moordenaar niet gevonden heeft bij het doorzoeken van de kleding... en dus is het voor ons belangrijk.’

Jacob begon het nummer van Forensische Opsporing in te toetsen.

‘Wacht even, Jacob... bel eerst even met Raampoort. Vraag of ze Monica van Molenbeek naar het bureau halen. Ik wil met haar praten.’

‘En als ze niet wil?’

‘Ze moet,’ bromde Van Opperdoes.

==

Monica van Molenbeek zat strijdvaardig op een stoel in de verhoorkamer. Toen Peter van Opperdoes en Jacob binnenkwamen, probeerde ze neutraal te kijken, maar ze slaagde er niet in haar woede te verbergen.

‘Goedenavond, mevrouw Van Molenbeek. Fijn dat u hier bent.’

‘Ik had weinig keus, geloof ik. Het was of meekomen, of gearresteerd worden.’

Van Opperdoes maakte een sussend gebaar. ‘Mijn collega’s zijn misschien wat al te voorbarig geweest.’

‘Nou ja, wat dan ook... Waarom ben ik hier?’

De twee rechercheurs namen plaats op een stoel tegenover haar. Van Opperdoes legde een foto neer op tafel.

‘Herkent u dit?’

Ze deinsde achteruit. ‘Is dit de plek waar Willem is vermoord? Dat wil ik helemaal niet zien.’

Van Opperdoes schudde geruststellend zijn hoofd. ‘U kunt rustig kijken. Er staat niks engs op.’

Monica pakte de foto en bestudeerde hem. Het was de woonkamer van Willem van Kampen, zoals de rechercheurs hem hadden aangetroffen: overhoopgehaald, vernield, elke millimeter doorzocht.

Haar ogen misten geen detail van de foto, merkte Van Opperdoes op.

Uiteindelijk keek ze op. ‘Wat is dit?’

‘Dat is de woning van Willem van Kampen. Iemand heeft daar iets gezocht, nadat hij is vermoord.’

Ze legde de foto voorzichtig neer op de tafel, alsof het iets kostbaars betrof. ‘Ik ken die woning niet. Ik wist waar hij woonde, maar ik ben nooit bij hem binnen geweest.’

‘Dat komt dan goed uit.’

Ze hield haar hoofd een beetje schuin. ‘Waarom?’

‘Omdat mijn collega’s van de Technische Recherche nu in die woning op zoek zijn naar vingerafdrukken en dna-sporen. Dat scheelt weer zoeken, want dan kunnen ze die van u in ieder geval niet tegenkomen.’

Monica gaf geen antwoord en keek weg.

Van Opperdoes leunde naar voren. ‘Of misschien toch wel?’

Schoorvoetend gaf ze toe: ‘Misschien ook wel.’

Van Opperdoes knikte tevreden. ‘Het leek me al sterk dat u wel precies wist aan te duiden waar Willem van Kampen woonde, maar er nooit geweest zou zijn.’

‘Ik ben er weleens geweest, ja.’

Het ging niet van harte.

‘U ziet wat ze gedaan hebben?’

‘Ze hebben het appartement flink vernield en er een rotzooi van gemaakt. Het zag er heel anders uit toen ik er was,’ constateerde ze droog.

‘De woning is niet vernield. Hij is doorzocht.’

‘Werkelijk? Wat zochten ze?’

‘Dat hoopte ik van u te horen.’

Monica haalde haar schouders op. ‘Ik heb geen idee.’

Van Opperdoes en Jacob zwegen.

Monica keek hen onderzoekend aan. ‘Denkt u dat ik er iets mee te maken heb, soms? Beschouwt u mij... als een verdachte?’

Van Opperdoes maakte een geduldig gebaar. ‘Wij zouden ons werk niet goed doen als we bij voorbaat mensen uitsloten.’

‘Wat bedoelt u daarmee?’

‘Dat iedereen een verdachte kan zijn. Dus ja, u ook.’

Ze ging rechtop zitten en snoof verontwaardigd. ‘Dan weiger ik verder mee te werken. Ik zeg helemaal niets meer.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Dat zal niet veel helpen.’

‘En wat bedoelt u daar nu weer mee?’

Van Opperdoes glimlachte vriendelijk. ‘U blijft toch verdachte.’

Hoofdstuk 13

‘IJsselstein!’

Van Opperdoes stond onder aan de trap naar de zolder. Het gebruikelijke gerommel klonk vanaf de zolder naar beneden, voordat het rood aangelopen hoofd van IJsselstein in de opening verscheen.

‘Wat!?’

Van Opperdoes trok zijn meest onschuldige gezicht. ‘Ik weet dat je druk bent, en dat je alles probeert... maar dat ding...’

‘Zo’n ding heet een usb-stick.’

‘Dat ja. Die stick is echt heel erg belangrijk.’

De borstkas van IJsselstein zwol op en hij stommelde de steile trap af. ‘Prima. Geef mij het wachtwoord maar.’

‘Welk wachtwoord?’

‘Dat vraag ik aan jou. Ik ben erachter dat dat ding beveiligd is met een wachtwoord, en ik weet niet wat dat is. Als ik het verkeerde woord gebruik, wordt vernietigd wat er op die stick staat. Het is een duivels goed beveiligd ding.’

Jacob krabde op zijn hoofd. ‘Kun je er niet omheen werken? Dat ding kraken?’

IJsselstein schudde mismoedig zijn hoofd. ‘Amateurs zijn jullie. Jullie weten helemaal niets van de digitale wereld. Dit is een usb-stick met een hardwarebeveiliging en een 256-bits aes-encryptie. Ik kan drie keer een wachtwoord proberen, maar als ik dan niet het goede heb... dan zijn alle data op dat ding voor altijd en eeuwig weg. En dat willen we toch niet?’

Hij keek Van Opperdoes zo doordringend aan, dat die niets anders kon dan enigszins overdonderd nee schudden.

‘Goed zo,’ ging IJsselstein verder. ‘Dan ga ik nu weer verder, als jullie het niet erg vinden.’

‘Is er een kans...?’ probeerde Van Opperdoes nog.

IJsselstein stopte halverwege de trap. ‘Als ik wat heb, dan hoor je het. Ik ga nu de fabrikant in Amerika bellen.’

==

Van Opperdoes stond voor het witte bord. ‘Vraag één is beantwoord. Vraag drie, daar is IJsselstein mee bezig. Blijft voor nu over...’ Hij legde zijn vinger op vraag twee: ‘Wie is de man op het rijbewijs die de auto gehuurd heeft?’

Jacob hing de kopie van het rijbewijs op het witte bord. ‘Ik heb de foto naar de wijkagenten gestuurd en op ons computernetwerk gezet. Misschien dat iemand erop aanslaat.’

‘Dus ook daar kunnen we niet veel mee?’

‘Op dit moment niet.’

Peter van Opperdoes draaide zich om en greep zijn jas, na een snelle blik op de klok.

‘Waar wil je naartoe?’

‘Hans van Donkeren wil toch dat wij geloven dat hij een keurige zakenman is?’

‘Absoluut.’

Van Opperdoes trok zijn zware montycoat aan. ‘Dan zal hij vast alle medewerking aan dit onderzoek verlenen.’

==

Het koperen bord aan de buitenkant van het pand glom hun tegemoet. ‘Van Donkeren bv’ stond er met elegante zwarte letters in gegraveerd.

‘Zo’n soort bord hangt meestal ook aan de buitenkant van een heel slecht bordeel,’ mompelde Jacob.

Het pand waar ze voor stonden had verder echter weinig van een slecht bordeel. Het zou eerder een heel luxe en duur bordeel zijn. Dit was een villa in Amsterdam-Zuid, met uitzicht op het Vondelpark.

‘Zou hij hier zijn?’

‘Zijn naam staat op de deur,’ antwoordde Van Opperdoes terwijl hij aanbelde. ‘En het is nog geen vijf uur.’

‘Goedemiddag...’ Een zangerige stem klonk uit de intercom.

‘Recherche, goedemiddag. Wij komen voor de heer Van Donkeren.’

Het bleef even stil.

‘Hebt u een afspraak?’

Van Opperdoes keek Jacob even aan en trok een wenkbrauw omhoog. ‘Nee, wij hebben geen afspraak, maar het is wel dringend.’

Er werd niet geantwoord. In plaats daarvan werd na enkele seconden de deur geopend. Een stevig gebouwde man keek niet onvriendelijk op hen neer.

‘U bent van de recherche?’

‘Van Opperdoes, inderdaad, recherche van het bureau Raampoort.’

De man knikte. ‘U ziet er ook uit als een rechercheur, met alle respect. Toch wil ik graag uw legitimatie zien, als u daar geen probleem mee hebt.’

Jacob keek hem onderzoekend aan. ‘En als we daar wel een probleem mee hebben?’

De man bleef vriendelijk. ‘U bent van harte welkom, maar dan moet ik u verzoeken terug te komen op het moment dat u zich wel wilt legitimeren. Wij runnen hier een bedrijf dat met gevoelige gegevens werkt en zijn daarom nogal selectief in wie wij binnenlaten.’

Hij boog zich iets voorover.

‘Ik kan me sterk vergissen, maar volgens mij bent u zelfs verplicht om zich te identificeren.’

Van Opperdoes trok zijn portemonnee uit zijn broekzak en viste zijn beduimelde legitimatiebewijs eruit.

Jacob had een modernere variant, een mapje met in metaal het wapen van de politie erop.

De man bekeek ze en leek tevreden, want hij opende de deur en maakte een gastvrij gebaar naar binnen. Het pand was sober en smaakvol ingericht. De man ging ze voor en opende een kamer, waar een groot bureau stond met twee stoelen ervoor. Hij liet de twee rechercheurs plaatsnemen en schoof zelf achter het bureau.

‘Wat kunnen wij voor u doen?’

Van Opperdoes borg zijn legitimatie weer op. ‘Wij hebben ons gelegitimeerd en onze naam aan u verteld. U kunt ons dan op zijn minst vertellen wie u bent.’

De man glimlachte minzaam. ‘Uiteraard.’

Hij nam twee visitekaartjes uit een zilveren doosje en overhandigde die. Naast een indrukwekkend logo stond, onder de naam Ronald Keijer, simpelweg ‘beveiliging.’

Van Opperdoes stak het visitekaartje in zijn binnenzak. ‘Wij komen voor Hans van Donkeren. Niet... met alle respect overigens... voor u.’

Keijer maakte een ruim gebaar om zich heen.

‘Ik neem aan dat u vragen heeft over dit bedrijf, over de bedrijfsvoering, misschien over een van onze klanten. U kunt alles aan mij vragen. Als de politie met vragen komt, ben ik het aanspreekpunt. Ik denk zelfs dat ik u beter en sneller kan antwoorden dan de heer Van Donkeren zelf. Bovendien heeft de heer Van Donkeren het momenteel te druk om jullie te woord te staan.’

Van Opperdoes keek Keijer lang aan. ‘Het gaat niet zozeer om dit bedrijf. Het gaat om de heer Van Donkeren persoonlijk.’

De blik van Keijer betrok iets. ‘Dat maakt niet uit. Als u mij kunt zeggen waar het over gaat, dan zal ik het met hem bespreken.’

Jacob verloor bijna zijn geduld. ‘Het is persoonlijk, zegt mijn collega toch.’

Keijer probeerde ook zijn geduld te bewaren, en slaagde daar met moeite in. Een ongemakkelijke glimlach verscheen op zijn gezicht.

‘En ik probeer alleen maar duidelijk te maken dat mijn baas met niemand wil praten als hij niet weet waarover het gaat. Daarom heeft hij mij aangenomen.’

Van Opperdoes stond zuchtend op. ‘Zo komen we niet verder. U doet de beveiliging hier. Daar hebt u vast al een hoop ervaring in.’

Keijer kneep zijn ogen iets samen. ‘Dat kunt u wel zeggen, ja.’

‘Dan zult u misschien ook wel iets van het recherchewerk weten. Ons werk is discreet. Als wij iets persoonlijk met iemand moeten bespreken, dan kunnen wij niet aan iedereen gaan vertellen waar dat over gaat. Sterker nog... dat mogen wij niet eens.’

Keijer perste zijn lippen opeen. ‘Meneer Van Donkeren heeft mij opgedragen—’

Met een kort handgebaar legde Van Opperdoes hem het zwijgen op.

‘Dat mag meneer Van Donkeren mij dan zelf even bevestigen.’

Hij liep naar de deur en opende die. Aan zijn rechterzijde zag hij een trap.

‘De directie zit meestal boven, toch?’

Van Opperdoes liep de trap op, gevolgd door Jacob.

Keijer liep ongeduldig achter hen aan, af en toe proberend om Jacob in te halen op de trap. Maar die maakte zich steeds op het moment dat Keijer hem probeerde te passeren net even iets breder.

Boven aan de trap keek Van Opperdoes naar de aanwezige deuren. Een daarvan was een stuk groter en luxer dan de andere, met een soortgelijk koperen bord als naast de voordeur erop geschroefd. Van Opperdoes boog zich voorover om de inscriptie te kunnen lezen.

‘Directie. Ja hoor...’ las hij hardop, en hij glimlachte.

Hij opende de deur, net voordat Keijer erin slaagde langs Jacob te glippen om hem tegen te houden. Achter het bureau in de enorme ruimte keek Hans van Donkeren verbaasd op, een mobiele telefoon in zijn hand en een dossier voor zich geopend.

‘Ik bel zo terug,’ zei hij, en hij legde de telefoon neer.

Als hij geschrokken of verbaasd was, dan wist hij dat meesterlijk te verbergen. Hij negeerde Van Opperdoes en richtte zich tot Ronald Keijer, die naast Van Opperdoes was komen te staan.

‘Meneer Keijer?’ De stem ging aan het eind licht omhoog.

‘Meneer Van Donkeren, dit zijn twee rechercheurs die...’ hij zocht even naar de juiste formulering ‘... die erop stonden u persoonlijk te spreken.’

Zijn armen gingen even opzij, als lichte uitdrukking van wanhoop dat hij er niet in geslaagd was om ze tegen te houden.

Hans van Donkeren sloot het dossier en schroefde de dop op de vulpen.

‘Tja, als de heren rechercheurs zo’n haast hebben dat ze geen afspraak kunnen maken, en zelfs jij ze niet tegen kunt houden... dan zal het wel dringend zijn. En in dat geval moeten we een gehoorzame burger zijn en een uitzondering op ons beleid maken, nietwaar, meneer Keijer?’

Met een korte hoofdknik liet hij Keijer weten dat de zaak onder controle was. Die deed twee stappen achteruit en ging discreet bij de deur staan, na een laatste donkere blik op de twee rechercheurs.

Van Donkeren stond op en schudde de rechercheurs de hand. ‘Gaat u zitten. Wat brengt u hier?’

Van Opperdoes besloot met de deur in huis te vallen. ‘Willem van Kampen brengt ons hier.’

Het had effect. Van Donkeren had een halve seconde nodig om te beslissen hoe hij zou reageren op die naam. Maar die halve seconde was genoeg voor de twee rechercheurs.

‘U kent hem?’

‘Ik ken de naam, ja.’ Van Donkeren kuchte even onzeker en keek Keijer een moment indringend aan. ‘Ronald... dit is inderdaad privé. Ik doe dit zelf wel even. Ga jij de andere zaken maar regelen.’

Hij maakte een klein gebaar en Keijer verliet discreet de kamer.

Van Donkeren wachtte tot Keijer de deur achter zich had gesloten.

‘Willem van Kampen is de man die een affaire met mijn vrouw heeft gehad. Wat u volgens mij heel goed weet.’

‘Uiteraard, anders zouden we niet hier zijn. U bent onlangs ook gescheiden van uw vrouw?’

‘Dat klopt.’

Van Opperdoes knikte vriendelijk. ‘Maar die affaire, zoals u het noemt, is al een tijdje geleden geweest, klopt dat ook?

Van Donkeren schudde zijn hoofd. ‘Is het soms verboden om te scheiden?’

Jacob antwoordde geduldig. ‘Nee hoor.’

‘Dan snap ik niet waarom u daar vragen over komt stellen.’

‘Dat doen wij omdat Willem van Kampen vermoord is,’ stelde Van Opperdoes rustig. Hij kon de gedachten door Van Donkerens hoofd zien schieten. Diens ogen bleven evenwel rustig beide rechercheurs aankijken.

Van Donkeren knikte langzaam.

‘Ja, nu snap ik dat u bij mij komt. Mijn vrouw had een affaire met hem, en nu is hij dood. Klassiek motief. Jaloezie.’

‘Inderdaad. Dat zou een heel plausibel motief zijn.’

Van Donkeren keek peinzend.

‘Een crime passionnel noemen ze dat toch? Maar...’ hij leunde naar voren en legde beide armen op zijn bureau voor zich ‘... die affaire is inderdaad lang geleden. Je zou zeggen dat een crime passionnel te maken heeft met emoties... woede bij de ontdekking... razernij vanwege het verraad, dat soort dingen. Toch? Zo’n moord is dan niet iets wat je jaren later, als je al lang en breed gescheiden bent, nog pleegt.’

Van Opperdoes knikte. ‘Als je het over een crime passionnel hebt... dan klinkt dat inderdaad logisch.’

Van Donkeren vouwde de handen omhoog en ineen. ‘Nou dan...’

‘Dus kort en goed, u weet er niets van?’

Van Donkeren glimlachte charmant. ‘Niets. Mijn vrouw heeft iets met hem gehad... dat kan gebeuren. Uiteindelijk zijn we gescheiden. Zo gaat het leven. Het heeft me een hoop geld gekost, dat wel... maar ja, dan moet je maar niet trouwen.’

Van Opperdoes en Jacob keken elkaar aan. Hier zouden ze niets wijzer worden, op dit moment althans, dat was duidelijk.

‘Dank voor uw openhartigheid,’ zei Van Opperdoes, en hij stond op. Ze schudden elkaar de hand.

‘Als u nog vragen hebt, weet u me te vinden.’

==

Beneden wachtte Ronald Keijer hen op. Zwijgend opende hij de voordeur, om de rechercheurs uit te laten. Met een beleefde knik sloot hij, zonder verder iets te zeggen, de deur achter hen.

Op het moment dat Jacob in de dienstwagen wilde stappen, ging zijn telefoon. Hij voerde een kort gesprek, en keek met een ernstig gezicht naar zijn oude collega.

‘Wat is er?’

‘Dat was een collega van de Warmoesstraat. Hij had goed nieuws en slecht nieuws, zei hij.’

‘Altijd spannend, dat soort uitspraken,’ vond Van Opperdoes. ‘Laten we met het goede nieuws beginnen.’

‘Ze hebben de man gevonden van de foto op het rijbewijs.’

‘Ach, dat is inderdaad goed nieuws. Goed werk van die jongens. Wat is het slechte nieuws?’

‘Hij is dood.’

Hoofdstuk 14

Het lichaam lag vreemd verwrongen op het trottoir. Peter van Opperdoes keek naar boven en zag het open raam op de derde verdieping.

‘Dit is ’m, hè?’ vroeg de wijkagent.

Van Opperdoes en Jacob knielden naast het lichaam. De man lag op zijn buik, maar zijn gezicht lag opzij. Het was niet moeilijk hem te herkennen. Dit was onmiskenbaar de man die de auto had gehuurd waarin het lichaam van Willem van Kampen was gevonden.

‘Woonde hij daar?’ Van Opperdoes wees naar boven, een kleine etage in een smalle straat in Amsterdam Oud-West. De bewoners waren inmiddels de natte en koude straat op gekomen en stonden achter rood-witte linten.

De wijkagent trok zijn schouders op. ‘We zijn nog niet boven geweest. Ik weet niet of hij daar woont, maar hij kwam wel daarvandaan naar beneden gevlogen. Het huis is afgesloten, maar toen ik hem herkende van de foto die jullie hadden rondgestuurd, heb ik de situatie eerst maar bevroren, voordat we naar binnen gingen. Je weet maar nooit.’

Van Opperdoes keek vragend. ‘Weten jullie zeker dat zich niemand anders in die woning bevindt?’

De wijkagent, een nuchtere blonde West-Fries, keek even stoïcijns omhoog en schudde zijn hoofd. ‘Neuh... niet honderd procent.’

Jacob kon zijn verbazing niet verbergen. ‘Niet? Misschien is die man wel door iemand geduwd.’

De wijkagent haalde zijn schouders op. ‘Er staan twee stevige collega’s bij de deur, die gaan zo naar binnen. Er is geen achteruitgang. Er zijn maar twee manieren om uit die woning te komen. Via de voordeur...’

Jacob knikte begrijpend en keek naar de derde verdieping. ‘... of via het raam.’

De wijkagent grijnsde. ‘Precies. Hoe dan ook, als er iemand binnen zit, kan hij geen kant op.’

‘En hij komt dus uit dat raam,’ vatte Van Opperdoes bondig samen.

‘Het lijkt erop, nietwaar?’ zei de wijkagent droog.

==

De schouwarts en de Technische Recherche werden alvast gewaarschuwd, hoewel de doodsoorzaak vast leek te staan. Vol verwachting gingen Van Opperdoes en Jacob de nauwe en steile trap op naar boven.

Van Opperdoes posteerde zich naast de deur. ‘Ik ben benieuwd...’

‘Hebben jullie iets gehoord?’ vroeg Jacob aan de twee agenten in het trapportaal.

‘Niets,’ zei de ene.

‘Volgens mij is er niemand meer binnen,’ zei de andere.

Van Opperdoes en Jacob keken elkaar aan. In de deur waren stevige sloten gemonteerd, onder en boven.

‘Laten we dan maar eens gaan kijken...’ zei Jacob, en hij duwde voorzichtig met zijn schouder tegen de bovenzijde van de deur en daarna met zijn knie tegen de onderzijde. Op beide plekken week de deur een beetje van de deurstijl.

‘Niet dubbel afgesloten. Gewoon dichtgetrokken.’

Een van de agenten tikte Jacob op de schouder en hield een breekijzer omhoog. ‘Had ik vast mee naar boven genomen.’

Jacob nam het stuk ijzer dankbaar aan en wrikte het tussen de deur en de deurstijl, ter hoogte van de deurkruk. Met een lichte krachtsinspanning week het hout en zwaaide de deur open. Voorzichtig gluurde Jacob naar binnen.

Er brandde volop licht in de gang. Langzaam duwde hij de deur verder open en betrad de woning, gevolgd door Van Opperdoes en de agenten. Er was niemand meer binnen. In de woonkamer stond het raam, dat bijna tot aan de vloer doorliep, wijd open. Van Opperdoes bekeek het raam en de sponningen. Zo van boven af bezien lag het lichaam er nietig, maar ook huiveringwekkend bij.

Van Opperdoes had in zijn lange loopbaan al veel slachtoffers gezien die naar beneden waren gesprongen. Hij kon zich nooit een voorstelling maken van de wanhoop die iemand moest voelen vlak voordat hij de laatste stap deed.

Hij draaide zich om naar de kamer en keek rond. ‘Is hier gevochten?’

Het was meer een overpeinzing voor zichzelf dan een vraag aan iemand anders. Als er al een worsteling had plaatsgevonden, was het niet te zien.

‘Een blind paard kan hier geen schade aanrichten...’ mompelde Jacob.

De oude rechercheur boog voorover. Op tafel zag hij een klein wit papiertje, met ernaast een pen. Op het papiertje stond, in onregelmatig handschrift: ‘Het spijt me. Ik had het nooit moeten doen. Ik kan er niet mee leven.’ Van Opperdoes wenkte Jacob, die uit de slaapkamer kwam.

‘Kijk eens?’

‘Ik heb ook iets wat je moet zien. Eerst.’

Jacob maakte een hoofdknik naar de kamer achter zich.

Peter van Opperdoes volgde hem. In de slaapkamer was het bed niet opgemaakt en lagen kleren her en der over de grond verspreid. In een hoek lag een stapel kleding. Op het bed lag een portemonnee, sigaretten... en een indrukwekkend groot zwart pistool.

Jacob deed zijn armen over elkaar. ‘Ik moet me wel sterk vergissen als dit niet hetzelfde kaliber is als waarmee Hempie en mevrouw Van Lier zijn doodgeschoten.’

‘Op tafel ligt een briefje dat het hem spijt. Dat hij er niet mee kan leven.’

‘Waarmee niet kan leven? Met de moord op twee mensen?’

Van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Dat staat er niet bij, dus daar moeten we het mee doen. Een wapen, misschien het moordwapen, en een briefje dat zegt dat het hem spijt.’

Jacob keek rond in de slaapkamer. ‘Misschien ligt er nog meer. Ik zoek hier nog even verder...’

Van Opperdoes liep terug naar de woonkamer. Ook daar lagen overal spullen, in een hoek lagen stapels verpakkingen van mobiele telefoons en autoradio’s. Het was er smoezelig en bedompt.

Wat een verschil met de woning van Willem van Kampen, dacht hij, of zelfs met de woning van Hempie, met al het klatergoud. Dit was de woning van een kruimeldief, een rommelaar. Het zou Van Opperdoes niets verbazen als...

In gedachten verzonken zocht hij nauwgezet verder in de woonkamer. Toen hij daar niets had gevonden, was de keuken aan de beurt. Daar, eindelijk, vond hij wat hij al verwachtte. Tussen de etensresten en de smerige potten en pannen, in een lege suikerpot, was een klein zakje met wat coke verstopt. Een verslaafde kruimeldief. Deze man was geen grote speler op het toneel van de misdaad.

Was hij dan de moordenaar van Willem van Kampen? En de moordenaar van Hempie... en mevrouw Van Lier?

Van Opperdoes liep naar de slaapkamer en doorzocht de portemonnee. Toen hij een rijbewijs vond en een bankpasje met dezelfde naam, bekeek hij beide nauwkeurig en stopte ze vervolgens in een plastic zak voor in beslag genomen spullen. Hij zocht een van de agenten op en gaf de zak aan hem.

‘Wil je deze naam door alle registers halen? Ik wil zo snel mogelijk weten of hij antecedenten heeft.’

‘Is dat wel zijn echte naam?’ vroeg Jacob zich af.

Van Opperdoes knikte. ‘Zijn legitimatiebewijzen en de bankpasjes zien er echt uit. Waarschijnlijk gebruikte hij alleen valse papieren als hij een klusje moest opknappen. Zoals een auto huren waarvan niet bekend mocht worden wie erin reed.’

‘Of als hij een paar mensen ging vermoorden...’ vulde Jacob aan.

De oude rechercheur trok zijn kleine zwarte notitieboekje uit zijn binnenzak. Daar waar Jacob aantekeningen maakte op een elektronische manier, soms zelfs in zijn telefoon, hield Van Opperdoes het bij zijn Moleskine-boekjes. Mooi van kwaliteit, altijd betrouwbaar en je had er nooit last van dat je batterijen op een onhandig tijdstip op waren.

Jacob keek over zijn schouder mee.

Van Opperdoes maakte een schetsje van het raam, en zette op papier twee kruisjes aan de zijkanten op het kozijn. Hij bladerde even terug.

Jacob zag dat zijn oude collega een keurig schema had bijgehouden, verdeeld over twee bladzijden. ‘Lijk 1 (Stenen Hoofd), Lijk 2 (Kofferbak), Lijk 3 (Mevr. Van Lier)’, zag hij staan, met daaronder de namen en bijzonderheden.

Jacob grinnikte en zijn oude collega keek hem vragend aan.

‘Wat lach je?’

‘Jij hebt je eigen witte muurbord bij je.’

Van Opperdoes keek peinzend om zich heen. ‘En vier lijken. En een excuusbrief... en misschien wel het moordwapen.’ Hij klapte het boekje dicht en borg het weer op in zijn binnenzak.

Het geluid van een naderende auto klonk.

Jacob keek naar beneden. ‘De schouwarts is er.’

De kleine, witte gg&gd-auto hield stil bij de afzetting. Van Opperdoes voelde zich plotseling weer moe. Zijn knieën knikten en deden pijn.

‘Laat de Technische Recherche hiernaartoe komen,’ zei hij zuchtend, voordat hij moeizaam de trap af liep.

==

Cathelijne de Wind onderzocht het lichaam en wees naar boven. ‘Komt hij daarvandaan?’

Jacob knikte. ‘Waarschijnlijk wel. Hij woonde daar in ieder geval en het raam stond open.’

‘Duidelijke zaak.’ Ze nam de schedel van de man in haar handen en drukte zachtjes.

Jacob wist wat er nu ging gebeuren en draaide zijn hoofd weg.

Cathelijne kon op deze manier voelen of de schedel van de man ook gebroken was. Soms schoven de gebroken delen over elkaar heen, wat een bijzonder naargeestig geluid opleverde.

‘Gevoelig type, uw collega?’ grijnsde ze.

Van Opperdoes glimlachte, zelf had hij er geen last van. Een dood lichaam was voor hem een omhulsel, iets waar hij geen overdreven sentimentaliteit of emoties bij voelde. Het lichaam was verlaten door de ziel, en voor hem was de ziel datgene wat de mens maakte.

‘Net een puzzeltje... allemaal losse stukjes in zijn hoofd,’ concludeerde de schouwarts. ‘Goed, officiële conclusie: hij is dood. Doodsoorzaak...’ Ze keek de oude rechercheur veelbetekenend aan. ‘Drie keer raden.’

‘Geen puntbloedinkjes dit keer?’

‘Niets wat ergens anders op duidt: de val is hem fataal geworden.’

De arts trok haar handschoenen uit en legde die naast het lichaam. Ze liep naar haar auto, nam een formulier uit de zwarte dokterstas en begon te schrijven, met het formulier op de motorkap van de auto. Op het moment dat de Technische Recherche arriveerde, kwam Van Opperdoes met krakende knieën omhoog, om hun tegemoet te lopen.

==

Het wapen lag op het leeggemaakte bed. Het witte laken benadrukte de dreiging van het zwarte pistool. Ton van Maan bekeek met een kennersblik de loop. ‘Negen millimeter inderdaad, maar...’

Peter van Opperdoes zag de peinzende blik op het gezicht van de technisch rechercheur. ‘Wat is er?’

‘Dit is toch de man die de auto had gehuurd? Dit zou dus het wapen van de moord kunnen zijn.’

‘Ja. Waarom dan die moeilijke blik?’

‘Omdat we op het Stenen Hoofd geen hulzen hebben gevonden. Helemaal niets. Ik ging ervan uit dat we te maken hadden met een revolver als moordwapen, waar de hulzen in blijven zitten, in tegenstelling tot een pistool als dit, dat de hulzen uitwerpt.’

‘En dat betekent?’ vroeg Jacob.

‘Als dit het moordwapen is, dan heeft de moordenaar dus na de moord de hulzen nog opgeraapt en meegenomen.’

Van Opperdoes knikte. ‘Dat betekent dat het een zeer nette, misschien wel professionele moordenaar is.’

Jacob gaf hem gelijk. ‘Dat zou je zeggen, inderdaad. Of dit is het moordwapen niet.’ Hij wendde zich tot de technisch rechercheur. ‘Hoelang duurt het voordat je zeker weet of dit het moordwapen is?’

‘Een ballistisch onderzoek heeft vrij snel resultaat. We lossen een paar proefschoten en vergelijken de sporen die het pistool op de kogels achterlaat met elkaar. Dat kunnen we morgen klaar hebben.’

Ton bescheen het wapen met een felle lamp. ‘En ik zie nu al dat er vingerafdrukken op zitten. Dat is ook mooi.’ Hij knipte zijn lamp uit. ‘Komt die man die op straat ligt hiervandaan?’

Van Opperdoes knikte. ‘Hij heeft een soort afscheidsbrief geschreven. Of laat ik het beter formuleren: er is een soort afscheidsbrief aangetroffen. Misschien kun je die ook onderzoeken op vingerafdrukken. En er is vast wel ergens een voorbeeld van zijn handschrift te vinden. Dat wil ik dan vergeleken hebben met de afscheidsbrief.’

Ton van Maan fronste. ‘Dat laatste moet naar het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag, en dat gaat lang duren. Ik denk dat jij de dader allang hebt gevonden, voordat ze er daar klaar mee zijn.’

Van Opperdoes werd niet blij van dit nieuws.

Ton van Maan liep naar de tafel waarop de brief lag en maakte een duidelijke foto van het handschrift.

‘Ik zal wel iets zoeken wat hij geschreven heeft en dat fotograferen. Kun je zelf vast gaan puzzelen of hij degene is die het heeft geschreven. Had je verder nog wat?’

Van Opperdoes kreeg een ingeving en wees naar de woonkamer. ‘Onderzoek ook het raam, alsjeblieft.’

‘Doe ik.’ Ton van Maan ging zijn spullen halen.

Van Opperdoes en Jacob liepen achter hem aan, terug naar beneden.

Daar werd zojuist het lichaam, dat onderzocht was door andere technisch rechercheurs, op een brancard gelegd en vastgesjord met riemen. Zachtjes wiegend droegen twee in het zwart geklede en plichtmatig somber kijkende mannen het lichaam naar hun auto.

‘De kraaien hebben het maar druk...’ bromde Van Opperdoes. ‘Daar gaat lijk nummer vier.’

‘Misschien kun je het ook anders zien. We hebben drie lijken, misschien hun moordenaar én het moordwapen.’

Van Opperdoes plukte aan zijn neus en hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Het zou kunnen dat we de moordenaar hebben. Misschien hebben we zelfs het moordwapen. Maar er is één ding dat we nog niet hebben.’

‘Wat dan?’

‘Een goed motief.’

Hoofdstuk 15

Er lag een computeruitdraai op het bureau van Peter van Opperdoes. De man die hij zojuist op straat had zien liggen bleek Dennis Post te heten, en staarde hem met een verveeld gezicht aan vanaf het papier. Op de politiefoto had hij de nietszeggende blik van iemand die al honderd keer was opgepakt en wist wat de routine was. Die doffe blik in zijn ogen trof Van Opperdoes, en de lijst met antecedenten verraste hem dan ook niet. Uit alle registraties kon Van Opperdoes opmaken dat Dennis Post was uitgegroeid van een kruimeldief tot een manusje-van-alles in de onderwereld, iemand die gewetenloos langs de randen van de maatschappij schuurde, zonder enig respect voor regels of wetten, of mededogen met zijn slachtoffers, uitsluitend denkend aan zichzelf, geld en drugs.

Van Opperdoes had er in zijn carrière veel langs zien komen en stuk voor stuk waren ze dood of zaten ze gevangen. Slechts een enkeling had aan de criminaliteit weten te ontsnappen.

‘Hallo... ben je thuis?’

Van Opperdoes schrok op uit zijn gedachten. Jacob stond lachend naast zijn bureau, een grote mok in zijn handen. ‘Hier, oma’s soep.’

‘Oma’s soep?’

Jacob glimlachte. ‘Uit die grote automaat beneden.’

‘Nou, dat zal wat zijn...’ Het klonk wantrouwend, maar hij nam de mok toch dankbaar aan.

Jacob haalde zijn schouders op. ‘Het is tenminste gratis.’

Van Opperdoes nam een slokje en knikte verrast met zijn hoofd. ‘Zo smaakt het anders niet... Een lekker zout soepje. En wat is dat?’

Jacob hield de koek omhoog. ‘Gevulde koek.’

Licht misprijzend schudde Van Opperdoes zijn hoofd. ‘Soep met gevulde koek. Doe dat nou toch niet...’

Jacob nam verontwaardigd een hap koek. ‘Weet je hoelang het geleden is dat we hebben gegeten?’

‘Neem dan een boterham.’

Jacob wees grijnzend naar de trap. ‘D’r zitten geen boterhammen in die snoepautomaat. Straks haal ik wel wat gezonds te eten. Surinaams, lekkere moksi meti... of een broodje shoarma, of zo.’

Van Opperdoes gaf het op. Zijn collega hield nou eenmaal van eten, en had net als veel van de collega’s in Amsterdam overal zijn adresjes waar hij de lekkerste dingen kon halen. Bij sommige afhaalrestaurantjes kwamen politieagenten vanuit heel Amsterdam, omdat die net de lekkerste pizza’s of Chinese of Surinaamse gerechten maakten.

Wie hard werkt, moet ook goed eten, was het devies.

Van Opperdoes zag hoe Jacob met smaak zijn koek opat, en vond eigenlijk dat hij niet zo moest zeuren. Had hij ook niet zijn favoriete plekjes in de stad? Café Winkel op de Noordermarkt voor de appeltaart... slager Danny Reinhardt voor zijn worst en ketjapgehakt... of slager Louman midden in de Jordaan voor de meest perfecte ossenworst... de Noordermarkt op zaterdagmorgen voor het lekkere brood...

Nu hij er zo over zat na te denken, begon hij best trek te krijgen. Hij schudde zijn hoofd. Waar was hij ook alweer gebleven, voordat de soep en koek binnenkwam?

O, ja...

‘Heb je dit gezien?’

Hij gaf de uitdraai aan Jacob. ‘Ja, had ik gelezen, net. Dennis Post. Een keurige jongen, als je de lijst misdrijven zo ziet.’

De oude rechercheur gooide het papier op zijn bureau en trok een ontevreden gezicht. ‘Inderdaad. En toch klopt het niet.’

‘O, nee? Post heeft een waslijst aan antecedenten, het moordwapen... als dat het is... lag in zijn woning, en er is een afscheidsbrief achtergelaten waarin hij sorry zegt. Ik vind het behoorlijk kloppen.’

‘Dan herhaal ik mijn vraag. En dat is dezelfde vraag die daar op het bord staat: waarom?’

Jacob zweeg. Hij liep een rondje door de kamer, terwijl Van Opperdoes van zijn soep nipte. Hij dacht na over een mogelijk motief.

‘Ik heb nog geen idee. Het kan van alles zijn, alleen weten wij het nog niet.’ Hij bekeek de foto van de ietwat sullige crimineel. ‘We kennen hem natuurlijk nauwelijks, morgen moeten we alles uitspitten wat we over hem weten. Met wie hij omging, wat zijn financiële situatie was, voor wie hij werkte, al die dingen. Als je het slachtoffer kent...’

‘Een waar woord, mijn waarde Jacob. Zoals altijd. Het gebeurt maar zeer zelden dat iemand wordt omgebracht door een totale onbekende. Er is altijd een connectie.’

Van Opperdoes dronk de laatste slok soep op en greep zijn jas.

‘We gaan slapen. Morgenochtend zien we verder.’

Toen ze de Raampoort verlieten, kwam IJsselstein net achter hen het bureau uit gelopen.

Jacob keek hem aangenaam verrast aan. ‘Jij bent nog laat hier, zeg. Je lijkt ineens wel een echte rechercheur.’

‘Ha ha, heel leuk. Komt door jullie, met je stomme usb-stick. In Amerika is het veel vroeger dan hier, dus ik kon pas vanavond met ze bellen.’

‘En?’

IJsselstein schudde mismoedig zijn hoofd. ‘Ik krijg hoofdpijn van dat ding. Zelfs de Amerikaanse makers van de stick kunnen de beveiliging niet omzeilen. De encryptie is zo sterk, dat ook zij de versnipperde data niet terug kunnen coderen.’

Van Opperdoes trok een gezicht. ‘Dus?’

‘Dus heb ik het wachtwoord nodig. Een andere oplossing is er niet.’

Jacob en Van Opperdoes keken elkaar aan en haalden hun schouders op. In de woning van Willem van Kampen, waarvan ze iedere centimeter doorzocht hadden, hadden ze niets gevonden wat op een wachtwoord leek, of waar een wachtwoord opgeslagen kon zijn.

‘Hm... ik zal er nog eens over nadenken. Even geduld nog,’ zei Van Opperdoes.

IJsselstein lachte schamper. ‘Geduld? Waarom? Waarop? Tot wanneer? Denk je dat iemand het wachtwoord ineens in je oor fluistert?’

Jacob glimlachte. ‘Daag hem niet uit...’

IJsselstein schudde wanhopig zijn hoofd. ‘Stelletje gekken...’ mompelde hij, en hij verdween in de nacht.

==

Jacob stapte in de rechercheauto. ‘Zal ik je thuis afzetten?’

Van Opperdoes schatte in dat het droog zou blijven. Hij rechtte zijn rug en zette zijn kraag op. ‘Ik loop wel. Even een frisse neus halen, voordat ik ga slapen. Tot morgen.’

‘Welterusten.’

‘Geen patatje oorlog halen, hè?’

‘Ik dacht eerder aan Surinaams. Ook goed?’ Hij lachte en reed weg.

Van Opperdoes wandelde over de Marnixstraat naar de Westerstraat. Bij de container die in de Tweede Marnixdwarsstraat stond, ter vervanging van een uitgebrande coffeeshop verderop, zaten wat mannen voor het raam, met een dikke joint in de hand. Ze zwaaiden vriendelijk naar Van Opperdoes, toen die, diep weggedoken in zijn jas, langsliep.

‘Heb je inmiddels alles een beetje op een rijtje?’ vroeg zijn vrouw.

Van Opperdoes glimlachte toen hij haar vertrouwde stem hoorde. Het was voor zijn gevoel alweer veel te lang geleden geweest dat hij haar had gehoord.

‘Ik heb ze gelukkig allemaal nog op een rijtje. In tegenstelling tot wat sommige collega’s misschien van me denken.’

‘Ach, wat kan jou het schelen.’ Hij hoorde de glimlach in haar stem. ‘En wat ga je nu doen?’

Van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Lekker een beetje wandelen. Ik dacht dat het wel droog zou blijven.’

‘Dat heb je goed gedacht.’

‘Heeft het weer ook al geen geheimen voor je?’

‘Niets heeft geheimen voor me,’ grinnikte ze. ‘Ook niet hoe jij je voelt, af en toe.’

Van Opperdoes lachte vrolijk, in een poging luchtig over te komen. ‘Het gaat wel goed met me.’

‘O, ja? Weet je dat wel zeker? Wat deed je dan laatst op die brug van de Brouwersgracht?’

‘Een beetje mijmeren. Zag je dat ook al?’

‘Moet ik het nou nog een keer zeggen? Niets heeft geheimen voor me. Dit zit je niet lekker, hè?’

‘Wat niet?’

Zijn vrouw klonk streng. ‘Hou je nou maar niet van de domme, Peter van Opperdoes! Hoeveel keer heb ik niet meegemaakt dat je thuiskwam, wat brommerig deed en niet wilde vertellen wat je bezighield? Weet je nog wat ik in het begin dacht?’

‘Nou?’

‘Dat je misschien tijdens je werk een andere vrouw was tegengekomen. Mij was je tenslotte ook tegengekomen tijdens de dienst.’

‘O, ja... de kermis in Amsterdam-Oost.’ Van Opperdoes moest glimlachen bij de herinnering. ‘Jij durfde het spookhuis niet in... Toen ben ik als stoere uniformagent met je meegegaan. Maar daar hoefde je later niet meer bang voor te zijn, hoor. Jij bent de enige geweest die ik leuk vond. Nog steeds, eigenlijk.’

‘Ik kan me toch herinneren dat ik je officieel toestemming heb gegeven om naar andere vrouwen te kijken. En dat ik je heb aangespoord je wat meer onder de mensen te begeven.’

Hoewel zijn vrouw fysiek niet meer om hem heen was, zag hij toch haar fronsende gezicht, waarin altijd ogen met vriendelijke lichtjes schitterden, helder voor zich.

‘Ach, dat komt allemaal wel een keer. En als het niet komt, vind ik het ook goed. Ik heb toch iemand om mee te praten?’

‘En je hebt je werk.’

‘Ja, niet dankzij jou, trouwens. Als er iemand was die me altijd aanspoorde om te stoppen met het recherchewerk, was jij het wel.’

Zijn vrouw snoof verontwaardigd. ‘En terecht. Al die nachten dat je weg was... al die moorden die in je hoofd rondspookten en jouw gedachten opslokten... al die tijd die je erin stak... en waarom? Om het door een sukkelige officier of rechter te laten verprutsen. Hoe vaak dat niet gebeurd is.’

‘Ik weet het, ik weet het...’ suste Van Opperdoes.

‘Maar goed...’ Zijn vrouw klonk weer mild. ‘Ik ben blij dat je niet bent weggegaan bij de politie. Het is toch een soort familie.’

‘Zo is het,’ bromde Van Opperdoes. ‘Het zit in me, ik kan er niks aan doen. Die sfeer, die kameraadschap, dat werk... in weer en wind, dag of nacht. Het blijft een prachtige en unieke uitdaging, moorden oplossen. Ik kan er niks aan doen.’

‘En deze zaak?’ Het klonk terloops, achteloos.

Maar Peter van Opperdoes wist wel beter. Zijn vrouw dwong hem alle gebeurtenissen weer even snel op een rijtje te zetten.

‘Het zit je niet lekker, is het niet?’

Van Opperdoes schopte onhandig tegen een steentje. ‘Nee, het zit me niet lekker. Stel dat Dennis Post de moordenaar is die we zoeken. Willem van Kampen en Hempie, die zaten wel zo’n beetje in hetzelfde kringetje van mensen. Ik bedoel... niet helemaal hetzelfde, maar Hempie wilde graag tot dat kringetje behoren, dus ik kan me heel goed voorstellen dat die weleens in de buurt van Willem van Kampen kwam. Die twee kunnen elkaar hebben gekend. Maar Willem van Kampen en de kleine crimineel Dennis Post? De kans dat die twee elkaar kenden uit het criminele milieu is uiterst klein. Letterlijk twee werelden van verschil. Wat voor reden... wat voor motief... kan Dennis Post dan gehad hebben om Willem van Kampen te vermoorden?’

Ongemerkt was hij al in de Westerstraat. Links van hem was de ingang van de Tichelstraat.

‘Woonde Willem van Kampen daar niet?’ vroeg zijn vrouw.

‘Daarachter, ja.’

‘En wat zit er in je rechter jaszak?’

Van Opperdoes ging met zijn hand in zijn jaszak en zijn vingers sloten zich om een setje sleutels dat hij kennelijk vergeten was eruit te halen.

‘De woning is verzegeld. En dit zijn de sleutels.’

Zijn vrouw klonk vrolijk verbaasd. ‘Echt waar? Tjonge toch...’

Van Opperdoes moest glimlachen. ‘En wat moet ik daar dan doen?’

‘Ik hoorde net iemand iets zeggen over een wachtwoord, dat nogal belangrijk schijnt te zijn.’

‘We hebben die woning al van onder tot boven doorzocht.’

‘Naar wat?’ wilde zijn vrouw weten.

‘Naar van alles en nog wat. Alles wat we konden gebruiken.’

‘Maar toen wist je nog niet dat je het wachtwoord zocht dat Willem van Kampen gebruikte.’

Van Opperdoes sloeg links af de Tichelstraat in, nagestaard door twee innig gearmde verliefden, die de in zichzelf pratende man nastaarden.

‘Nee, dat klopt.’

‘Nou dan,’ zei zijn vrouw bemoedigend. ‘Als je weet waar je naar op zoek bent, zoek je toch anders.’

De oude rechercheur sloeg rechts af, richting Karthuizersplantsoen. Hij moest inwendig lachen om zijn wijze vrouw.

‘Met wie praat jij daar allemaal, dat je van die wijze dingen zegt?’

Een zacht parelende lach, die langzaam wegstierf, klonk door de Jordaan.

==

Peter van Opperdoes opende de deur en verwijderde de paarse stickers die de verzegeling vormden. Hij liep de woning in, die nog in precies dezelfde staat verkeerde als waarin ze haar hadden achtergelaten. Zijn vrouw had gelijk: als je weet waar je naar op zoek bent, kijk je naar andere dingen.

Was Willem van Kampen iemand die een boekje bijhield met al zijn pincodes en wachtwoorden? Vast niet. Hij was uitermate slim, daar zou hij geen risico mee nemen. Nee, hij hoefde niet te gaan zoeken naar papiertjes of opschrijfboekjes. De situatie kon beter vanuit een andere invalshoek bekeken worden. Wat was het wachtwoord van Willem van Kampen? Welke combinatie zou hij gebruiken? Als iemand aan mij een wachtwoord zou vragen, dacht Van Opperdoes, dan nam ik iets wat makkelijk was. Iets wat dicht bij me lag. Ik zou de voornaam van mijn vrouw nemen.

‘Dank je wel,’ zei zijn vrouw.

‘Graag gedaan,’ mompelde Van Opperdoes. ‘Zit ik warm?’

‘Uh huh...’ beaamde zijn vrouw.

‘Dank je wel...’ zei de oude rechercheur terwijl hij scherp om zich heen keek.

‘Graag gedaan,’ glimlachte zijn vrouw.

Van Opperdoes keek door de woning. Alles was duur en groot, maar er viel hem niet veel op. Voor de zekerheid keek hij nogmaals in wat lades en onder het matras van het bed, maar niets. Willem had geen kinderen gehad, geen vriendin en geen huisdieren wier naam hij zou kunnen gebruiken. Moedeloos besloot hij weg te gaan, de stille hoop toch nog iets te vinden was vervlogen. Net voor hij vertrok, trok iets zijn aandacht.

Zijn oog viel op een grote ingelijste foto, die boven de bank hing. Vier mannen, in kleding uit de jaren zeventig, liepen achter elkaar op een zebrapad. Een van hen liep op blote voeten en had een sigaret in zijn hand. The Beatles, op Abbey Road. In Van Opperdoes’ hoofd viel een eerste stukje van de puzzel op z’n plek.

Hij liep peinzend naar de slaapkamer. Ook daar hing een poster, fraai ingelijst. Dezelfde vier Beatles, in felgekleurde pakken voor een bloemperk, met daarop een basdrum met daarop de tekst ‘Sgt. Peppers Lonely Hearts Club Band’.

Hij liep terug naar de woonkamer, waar een dure geluidsinstallatie stond. Hij bukte bij de stapel cd’s die er stond. Allemaal muziek van The Beatles, John Lennon en Paul McCartney. In de cd-speler die hij opende... The Beatles.

Voldaan sloot Van Opperdoes de deur weer stevig af en plakte opnieuw stickers van de verzegeling op de deur en de deurstijl.

Hoofdstuk 16

Thuis was het aangenaam. Peter van Opperdoes had de kachel warm opgestookt en de gordijnen expres opengelaten. Het contrast tussen binnen en buiten kon nauwelijks groter zijn dan nu. Buiten joeg de koude wind de eerste mistflarden, net als iedere nacht, alweer over de Brouwersgracht. Tot het moment dat Van Opperdoes de sleutel in het slot had gestoken, was de nacht mild geweest, maar nu spookte het weer behoorlijk.

Van Opperdoes installeerde zich in zijn warme en comfortabele stoel voor het raam, met op zijn schoot zijn trouwe Moleskine-boekje. Op twee pagina’s had hij een duidelijk schema getekend van alle gebeurtenissen van de laatste twee dagen. Hij kon nu de naam invullen bij de onbekende foto van de man die de auto had gehuurd waar het lijk van Willem van Kampen in lag: Dennis Post.

In het huis van Dennis was het mogelijke moordwapen gevonden, waarmee Hempie en mevrouw Van Lier waren doodgeschoten. Er lag een brief waarin hij... of iemand anders... spijt betuigde. In zijn boekje kon de oude rechercheur lijnen trekken van Dennis Post naar twee van de drie vermoorde mensen. Naar Willem van Kampen trok hij een lijn, met een vraagteken erbij. Een connectie vinden tussen Van Kampen en Dennis Post zou slechts een kwestie van tijd zijn. Als hij inderdaad de dader was, waren de drie moorden opgelost. En Dennis Post had zelfmoord gepleegd, dus zou de zaak snel afgesloten kunnen worden.

Hij keek door het raam, waar de mist nu weer de gracht versluierde, waardoor zijn wereld klein en eenzaam werd. De opmerkingen van zijn vrouw echoden na in zijn hoofd. Nog niet zo lang geleden had de eenzaamheid hem ontzettend benauwd, en leek daardoor alle kleur uit zijn leven verdwenen te zijn. Het overlijden van zijn vrouw had hem zo aangegrepen, dat niets hem vreugde schonk.

Hij had de Warmoesstraat voor bureau Raampoort verruild, maar zat eigenlijk het liefste thuis. Omgeven door alleen zijn herinneringen aan haar beeld, haar lach, het zachte klikken van haar pantoffels op het parket. Alles leek ineens grijs, grauw en somber... een somberheid die hij verafschuwde. Toch was er langzaamaan weer wat kleur in zijn leven gekomen en leerde hij omgaan met die eenzaamheid. Het scheelde natuurlijk dat hij haar nog steeds in zijn nabijheid voelde. De gesprekken die hij met haar had en het gevoel dat ze hem nooit in de steek zou laten werden zijn grootste troost. Ze stimuleerde hem zelfs tijdens de moordonderzoeken. Daardoor, en doordat de relatie met zijn collega Jacob was uitgegroeid tot een warme vriendschap, was ook zijn zin in het recherchewerk weer terug.

Hij sloot het Moleskine-boekje, deed de gordijnen dicht en besloot op zijn intuïtie te vertrouwen.

Iets klopte er niet.

==

‘The Beatles. Weet je dat zeker?’

Peter van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Als het niet werkt, hebben we het in ieder geval geprobeerd. Als het niet het goede wachtwoord is, hebben we ook niks verloren.’

IJsselstein haalde zijn schouders op. Hij zat met een laptop naast het bureau van Van Opperdoes en stak de usb-stick van Willem van Kampen erin. Er klonken wat indrukwekkende piepjes, en een klein scherm opende zich, waarin om het wachtwoord werd gevraagd.

‘Beatles’, typte IJsselstein in.

Een rood kruis verscheen.

‘Dat is hem niet...’ IJsselstein klonk somber.

‘Je hebt “Beatles” ingetypt. Probeer eens “The Beatles”. Zo heten ze officieel.’

IJsselstein typte het in. Het eerste scherm verdween, waarna een nieuw scherm zich opende en de inhoud van de usb-stick zichtbaar werd.

IJsselstein drukte opgetogen op wat toetsen. ‘Het is nog heel wat werk, maar hier ga ik uit komen!’

Hij nam de laptop mee en verdween gehaast naar zijn hok op zolder.

Jacob keek hem na. ‘Dat is een mooie doorbraak... Mag ik vragen hoe je aan die wijsheid kwam? Of is dat geheim?’

‘Welnee, helemaal niet. Ik liep naar huis, kwam langs de woning van Willem van Kampen, en besloot nog eens te kijken of ik iets kon vinden over dat wachtwoord. En toen zag ik posters en cd’s van The Beatles. Nou ja... zo ging het een beetje. Niet geschoten is altijd mis, toch?’

Jacob keek zijn collega onderzoekend aan. ‘Ik denk het.’

‘Geloof je me soms niet?’

‘Ik geloof jou onvoorwaardelijk. Ik heb trouwens nog eens over de zaak nagedacht.’

‘O, echt waar?’

Jacob peinsde. ‘Ja, ik heb er geloof ik zelfs over gedroomd. Belachelijk, maar goed. Kun je nagaan hoe zoiets je bezighoudt.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Inderdaad. En wat was je conclusie?’

Jacob wreef over zijn kin. ‘Dat er maar één reden is die ik nu kan bedenken waarom Dennis Post die mensen zou hebben vermoord. En als dat inderdaad de reden is... dan hebben we nog een probleem.’

Van Opperdoes keek Jacob verwachtingsvol aan. ‘En dat is?’

‘De enige reden die ik kan bedenken, is dat Dennis Post de moorden in opdracht heeft gepleegd.’

Van Opperdoes ging rechtop zitten. Dit was inderdaad een interessante theorie, die ook door zijn hoofd was geschoten. Dennis Post was al eerder, volgens zijn antecedenten, als ‘katvanger’ gebruikt – iemand die zich beschikbaar stelt om bijvoorbeeld auto’s op zijn naam te zetten voor iemand anders. Als die auto dan, in het minste geval, een verkeersovertreding maakte, bleef de werkelijke bestuurder buiten schot en kwam de politie uit bij Dennis Post: een kale kip waar niets van te plukken viel.

Nu was hij een stapje verder gegaan: hij had wel een auto gehuurd, maar met een geheel vervalst rijbewijs. Dat betekende dat hij niet achterhaald wilde worden als de huurder. Dennis Post was weer een stapje hoger op de criminele ladder geklommen, en wie weet wilde hij meteen wel doorstoten tot aan de top, door zich als moordenaar te verhuren.

‘Ja, dat zou heel goed kunnen. En inderdaad... dat geeft ons nog iets om door te zoeken.’

Jacob knikte. ‘Ja, want wie gaf hem dan de opdracht?’

Van Opperdoes leunde achterover. ‘Daarvoor komen we bij de aloude vraag die wij ons bij moorden altijd moeten stellen.’

Jacob fronste. ‘En die vraag is?’

De oude rechercheur liet zijn hoofd iets achterover zakken en staarde naar het plafond. ‘Wie... van alle betrokkenen... profiteert er het meest van de dood van het slachtoffer?’

‘Monica van Molenbeek? Omdat ze van Willem van Kampen af wilde zijn? Of haar ex-man Hans van Donkeren... om dezelfde reden? Of...’

Een klop op de deur onderbrak zijn filosofische gedachten.

IJsselstein kwam binnen met een verhit hoofd. ‘Weet je wat hierop staat?’ Hij hield de usb-stick omhoog.

Van Opperdoes liet zijn stoel omhoogveren. ‘Natuurlijk niet. Maar dat ga jij ons vast vertellen.’

IJsselstein ademde diep in en uit van opwinding. ‘Dit zijn allemaal geheime bestanden van een advocaat.’

‘Van wie?’

IJsselstein slikte. ‘Meester De Nilo.’

==

Advocaat De Nilo zat, gekleed in een duur maatpak, schijnbaar ontspannen in de verhoorkamer.

‘Hebt u geen comfortabeler spreekkamer?’

Peter van Opperdoes maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Wij moeten het doen met wat het Rijk ons ter beschikking stelt. Onze cliënten betalen meestal geen uurtarief van... Hoeveel rekent u eigenlijk?’

De Nilo glimlachte minzaam. ‘Mijn uurtarief ligt vast iets hoger dan dat van u. Maar als u privé een interessante zaak omhanden heeft waar u mijn hulp voor nodig hebt, ben ik bereid om een prettig aangepast tarief te rekenen.’

‘Dat is nobel van u. Helaas zullen we qua stoelen moeten roeien met de riemen die we hebben.’

Advocaat De Nilo haalde zijn schouders op. ‘Het zij zo. Ik wil wel graag weten waarvoor u mij wilde spreken. Ik zit niet al te ruim in mijn tijd, dat zult u begrijpen.’

Van Opperdoes monsterde De Nilo. Ongetwijfeld was het een zeer intelligente advocaat, maar zijn houding riep bij Van Opperdoes een hevige weerstand op. De Nilo hield er een irritant soort morele superioriteit op na. Maar er was meer. De Nilo had zichzelf in veler ogen helemaal gediskwalificeerd door zich als consigliere aan criminele organisaties te verhuren, wist Van Opperdoes. Andere bronnen dachten dat De Nilo net zo crimineel was als de mensen die hij verdedigde.

Op z’n best was De Nilo dus omstreden.

Van Opperdoes schoof een a4’tje richting De Nilo. ‘Ik zal het kort houden. Herkent u dit?’

Het effect was verbijsterend. De Nilo haalde het papiertje naar zich toe en wierp er een blik op, met nog steeds dezelfde minzame blik. Maar zijn gezicht verstrakte nadat hij de eerste regels had gelezen.

‘Hoe komt u hieraan? Dit zijn namen van bestanden waar u helemaal niets van behoort te weten.’

‘Wij hadden gehoopt dat u ons dat kon vertellen.’

De Nilo tikte met een zorgvuldig gemanicuurde vinger op het papier. ‘Dit is een lijst met namen. Hebt u de daadwerkelijke computerbestanden die hierbij horen ook?’

Van Opperdoes knikte ernstig.

Nu trok alle leven uit het gezicht van De Nilo, hoewel hij probeerde om zorgeloos te lijken. Maar dat lukte hem slecht, want zijn lippen persten zich opeen en zijn handen spanden zich tot zijn knokkels wit werden.

‘Ja? Hebt u de bestanden? Hebt u ze ook ingezien?’

Van Opperdoes maakte een ontspannen indruk. ‘Niet echt. We hebben de bestanden aangetroffen op een zogenaamde usb-stick. We hebben slechts geprobeerd te achterhalen wat erop stond. Op het moment dat duidelijk werd dat er informatie over uw cliënten op stond, zijn we gestopt met lezen. We weten natuurlijk dat u een zogenaamde “geheimhouder” bent, als advocaat, en dat het ons verboden is om inzage te hebben in uw spullen.’

De Nilo stak een vinger naar voren. ‘Al mijn gesprekken, bestanden of wat u verder nog hebt, vallen onder het recht van vrije omgang met mijn cliënten. U mag daar niets van lezen.’

Van Opperdoes was niet onder de indruk. ‘Dat zei ik toch net?’

De Nilo ontspande iets. ‘Inderdaad, dat zei u. Neem me niet kwalijk, maar het feit dat de politie... toch een beroepsmatige tegenstander... over mijn bestanden beschikt, vervult me met enige zorg.’

‘De usb-stick is veilig bij ons.’ Van Opperdoes vouwde zijn handen in elkaar. ‘Als we de politie al niet meer kunnen vertrouwen... toch?’

‘Nee, daar zegt u wat,’ mompelde De Nilo zachtjes en cynisch. ‘Dat stelt me helemaal gerust. Ik zou graag zien dat u deze bestanden ongezien aan mij retourneert en mij een verklaring geeft hoe u eraan komt.’

Jacob leunde naar voren. ‘Misschien kunt u ons een beetje helpen, bij die verklaring?’

‘Als goede burger zal ik natuurlijk alles doen om u te helpen.’ Het klonk positiever dan hij het bedoelde.

‘Misschien kunnen we dan bij het begin beginnen. Wanneer en hoe bent u die bestanden kwijtgeraakt?’

Nu aarzelde de anders zo zelfverzekerde advocaat. ‘Dat weet ik niet.’

‘Heeft u ergens uw laptop laten liggen? Of een usb-stick met bestanden erop?’ vroeg Jacob, op een toon alsof het routinevragen waren.

Het duurde even voordat De Nilo antwoordde en in die tijd probeerde Van Opperdoes zich een beeld te vormen van de man tegenover hem.

Een gladde, snelle prater met dure pakken en dure maniertjes, maar zonder scrupules. Hij kon mensen inpakken met mooie volzinnen, maar door zijn houding voelde iedereen zich ongemakkelijk bij deze man. Je proefde de dubbele agenda, de verborgen bijbedoeling bij alles wat hij deed of zei. Deze man was nooit ‘echt’.

Was deze man in staat om Willem van Kampen te vermoorden, of te laten vermoorden, als die bij hem had ingebroken en de bestanden had gestolen? Van Opperdoes hoefde er geen seconde over te twijfelen: absoluut.

De Nilo haalde de schouders op. ‘Ik zou het niet weten. Ik heb mijn bestanden op mijn laptop staan, en die staat gewoon bij mij thuis of op mijn kantoor. Het is mij een raadsel hoe die bestanden ergens anders kunnen opduiken. Misschien dat ze van buitenaf gehackt zijn. Dat kan tegenwoordig.’

Achter De Nilo, door de geopende deur heen, keek Van Opperdoes heel even naar IJsselstein, die hij gevraagd had mee te luisteren en die in een stoel rondjes zat te draaien. IJsselstein trok een spottend hoofd, schudde nee en mimede het woord ‘gelul’.

Van Opperdoes deed zijn best zijn gezicht in de plooi te houden. ‘Of misschien is er bij u ingebroken?’

De spottende, bijna hooghartige toon keerde weer terug. ‘Dat had ik dan toch wel gemerkt, denkt u niet?’

Van Opperdoes knikte kort, zonder iets te laten merken. Hij probeerde te doorgronden waarom De Nilo even had geaarzeld in zijn antwoord. Daar konden twee redenen voor zijn. Of hij wist überhaupt niet dat de bestanden van hem gestolen waren en was er oprecht verbaasd over dat dat gebeurd was, of hij wist heel goed dat ze gestolen waren, maar had nooit verwacht dat de gestolen bestanden bij de politie zouden opduiken.

Stel... dacht Van Opperdoes, dat Willem van Kampen de bestanden bij De Nilo had gestolen, en De Nilo hem uit wraak daarvoor had vermoord of laten vermoorden? De moordenaar had de kleding en de woning van Van Kampen doorzocht, kennelijk om de bestanden terug te vinden. Die hadden ze niet gevonden, omdat Van Kampen ze goed had verstopt, ingenaaid in zijn kleding. De moordenaar had aan De Nilo gemeld dat de bestanden er niet meer waren... en nu doken ze ineens op bij de politie...

‘Geen inbraak dus?’ vroeg Van Opperdoes.

De Nilo schudde zijn hoofd. ‘Niet dat ik weet.’

Van Opperdoes merkte dat de absolute controle bij De Nilo weer terug was. Zijn pantser was weer opgetrokken en ondoordringbaar. De twee rechercheurs zouden er in dit verhoor niet achter komen wat de waarheid was over de gestolen bestanden.

Van Opperdoes probeerde een laatste vraag. ‘Laten we ervan uitgaan dat de bestanden bij u weggehaald zijn, op welke manier dan ook. U had het over ons als beroepsmatige tegenstanders...’

De Nilo probeerde een sussend gebaar te maken, maar Van Opperdoes liet zich niet afleiden.

‘Het geeft niet. Misschien ziet u het zo, dat wij dat zijn. Maar laten we ook even constateren dat wij absoluut niet degenen zijn die u de bestanden afhandig hebben gemaakt. En als iemand anders dat gedaan heeft, dan hebt u nog meer tegenstanders. Mijn vraag is dus kort en simpel: wie? Wie heeft belang bij die bestanden? Wat staat erop?’

De Nilo verschoof even op zijn stoel. ‘Ik snap de vraag en ik hoor wat u zegt. Maar u begrijpt... mijn beroepsgeheim verhindert mij op die vraag antwoord te geven. En ik kan niet genoeg benadrukken dat u de bestanden niet mag inzien. Ik zal straks de officier van justitie bellen, en vervolgens de rechter-commissaris, en hen verzoeken u op te dragen alles aan mij te overhandigen.’

Hij stond op en knikte kort en formeel.

‘Heren.’

De twee rechercheurs bleven even zitten nadat De Nilo de kamer verlaten had.

‘En?’ wilde Jacob weten.

Van Opperdoes zuchtte. ‘Ik heb volgens mij advocaten weleens aangeduid als beroepsleugenaars... Dat werd mij toen niet in dank afgenomen.’

Jacob lachte. ‘Zei je dat tegen een advocaat?’

Van Opperdoes kreeg glimoogjes. ‘Het is toch zo? Altijd voor een rechtbank vol overtuiging volhouden dat hun cliënt onschuldig is... er niets aan kon doen... of een zielige jeugd heeft gehad. Terwijl ze donders goed weten dat ze daar een misdadiger mee uit de gevangenis proberen te houden. Ik zou dat niet kunnen. Maar sommige advocaten... zoals De Nilo... hebben het liegen tot een ware vorm van kunst verheven. Deze man zit dieper in de onderwereld dan wij denken.’

‘Dus hij wist dat Willem van Kampen zijn bestanden heeft gestolen, en heeft hem daarom vermoord? Of laten vermoorden?’

Peter van Opperdoes stond op. ‘Het zou me niets verbazen.’